Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het eerste middel
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…) voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven –als verklaring van aangever [aangever] :
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –als bevindingen van verbalisanten:
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –als bevindingen van verbalisant:
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…) voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven –als verklaring van verdachte:
Deeigen waarneming van het hof van camerabeelden, gemaakt door de dochter van verdachte met een mobiele telefoon ten tijde van het incident op 7 mei 2020, afgespeeld en getoond tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 16 mei 2022.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
eerste deelklachtwordt aangevoerd dat het hof – anders dan het hof bewezen heeft verklaard – uit de bewijsmiddelen niet heeft kunnen afleiden dat de verdachte haar mond niet afgeschermd hield. In de
tweede deelklachtwordt aangevoerd dat – nu blijkens de bewijsvoering van het hof in het midden is gebleven of de verdachte middels het dragen van een mondkapje haar mond afgeschermd hield, waarmee zij beoogde te voorkomen dat haar speeksel werd verspreid – het oordeel van het hof dat de verdachte door het blazen in het gezicht van [aangever] (voorwaardelijk) opzet had op het doen ontstaan van de redelijke vrees bij [aangever] dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, ontoereikend is gemotiveerd. De deelklachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
meerdere spetters op zijn mond, althans in zijn gezicht heeft gevoeld. Daaruit heeft het hof kennelijk de
feitelijkeconclusie getrokken dat de verdachte ten tijde van het blazen in het gezicht van [aangever] niet haar mond afgeschermd hield (middels het dragen van een mondkapje). Die feitelijke conclusie acht ik, gelet op de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat (i) de gebezigde bewijsmiddelen geen aanwijzingen bevatten dat de verdachte tijdens de verweten gedraging haar mond (middels het dragen van een mondkapje) hield afgeschermd, (ii) blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2022 op die terechtzitting de videobeelden met geluid van (een deel van) het incident viermaal zijn bekeken en beluisterd door het hof, de advocaat-generaal bij het hof en de raadsman van de verdachte, maar geen van hen heeft opgemerkt dat de verdachte (middels het dragen van een mondkapje) haar mond hield afgeschermd en (iii) door of namens de verdachte niet het verweer is gevoerd dat zij (middels het dragen van een mondkapje) haar mond hield afgeschermd.
3.Het tweede middel
het oogmerk zodanig nadeel toebrengen'. Verdachte had met het uiten van de bedreiging immers het oogmerk om benadeelde vrees aan te jagen.
Civiele vordering: conform vonnis (n.-o. i.v.m. vrijspraak bedreiging). Subsidiair noem ik dat het gevorderde bedrag me hoog voorkomt. Ik verwijs als voorbeeld naar een uitspraak van het hof Amsterdam waarin voor het samenstel van bedreiging en belediging van opsporingsambtenaren (incl. spugen) bedragen zijn toegewezen van 150 tot 200 euro. [Voetnoot: ECLI:NL:GHAMS:2019:4966] Mocht u anders dan ik de bedreiging wel bewezen vinden, dan ben ik van mening dat er ten hoogste 150 euro kan worden toegewezen. Het meerdere betwist ik.”
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
Art. 6:95 lid 1 BW:
Art. 6:106 BW:
NJ2019/379, m.nt. W.H. Vellinga met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij onder meer het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):