Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 6 september 2018 te [plaats] en/of in [plaats] , althans in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van de bankpas met bijbehorende pincode toebehorende aan die [benadeelde] , welke bedreiging met geweld bestond uit het verzenden van tekstberichten aan die [benadeelde] met daarin in het Pools teksten als: “Ik zou jou, rund, hiervoor moeten doodslaan. Er zou 313 euro worden uitbetaald... Kus m’n reet. Jij geeft mij de bankpas terug. Want ik sla jou dood.” en “Ik sla jou dood hoer voor alle problemen die jij mij hebt bezorgd. Door wat jij mij in december 2016 hebt aangedaan, verloor ik door jouw toedoen mijn werk en moet ik nu 4200 terugbetalen... Jij geile hoer daar kom jij niet mee weg.” en die [benadeelde] de volgende woorden toe te voegen: “Dan maak ik je af verdomme en daarmee uit!!! Ik zal je op je bek slaan en helemaal uitpersen!!!” en “Het wordt betaald en daarmee uit. Ik kan het jou garanderen, dat als je moeilijk blijft doen, dan zal het slecht eindigen, dit zeg ik tegen jou.”;
2.
hij op 12 mei 2018 te [plaats] , [benadeelde] heeft mishandeld door haar te slaan tegen haar hoofd en haar buik;
hij op 12 mei 2018 te [plaats] , [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga je dood maken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
Ten gevolge van de mishandeling heeft benadeelde fysiek letsel opgelopen. Zij heeft meerdere vuistslagen gehad tegen haar hoofd en lichaam. Door de vuistslagen tegen haar hoofd is zij gewond geraakt. Zij had een gat in haar hoofd, dat enorm heeft gebloed.
(...)
Na het voorval is benadeelde op haar bed gaan liggen en heeft vervolgens haar bewustzijn verloren. Zij kon zich vanaf het moment dat ze ging liggen op haar bed tot de volgende ochtend niets meer herinneren.
Benadeelde heeft van het voorval psychische klachten ondervonden. Zij heeft verdachte 20 jaar geleden via haar moeder leren kennen. Zij hebben een tijd met elkaar samengewoond en zij vindt het onbegrijpelijk dat verdachte haar dit heeft aangedaan.
(...)
Immateriële schade
Ten eerste blijkt niet dat er sprake is van (blijvend) letsel.
Ten tweede blijkt niet dat er sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld.
Ten derde blijkt niet dat de benadeelde partij zich voor haar psychische klachten onder behandeling heeft gesteld.
Ten vierde wekt de toelichting de indruk dat zaken door elkaar lopen. Is de benadeelde partij teleurgesteld in de verdachte? Meent de benadeelde partij dat er sprake was van een verbroken relationele relatie? Is de benadeelde partij boos dat de verdachte spaargeld van haar afhandig zou hebben gemaakt?
Ten vijfde komt de vordering van de benadeelde partij ook niet redelijk voor.”
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 BW en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich naar maatstaven van billijkheid voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.”
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 14.254,24 (de optelsom van € 8.952,24 + € 5.162 + € 140,-) aan materiële schade is geleden. Het hof heeft de hoogte van dit bedrag reeds bij nadere bewijsoverwegingen vastgesteld. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De overige gevorderde materiële schade zal het hof bij gebrek aan voldoende onderbouwing daarvan afwijzen. Anders dan de rechtbank heeft het hof niet een bedrag van € 726,17 in mindering gebracht op de materiële schadevordering van de benadeelde partij, nu onvoldoende vaststaand is gebleken wat de grondslag was voor de overboeking van dit bedrag door de verdachte aan de benadeelde partij.
Bij pleidooi is aangevoerd dat de benadeelde partij aan de verdachte een bedrag is verschuldigd van in totaal tenminste € 17.670,58 (bestaande uit € 11.750,00 aan “huur met bijkomende leveringen en diensten” en € 5.920,58 aan “gefactureerde werkzaamheden door KwB-NET-techniek dan wel FlexTechniek”). De raadsman doet een beroep op verrekening en stelt dat de materiële schadevordering om die reden moet worden afgewezen; hetgeen de benadeelde partij aan de verdachte is verschuldigd, overstijgt de omvang van haar schadevordering, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van het hof staat het beroep op verrekening de toewijsbaarheid van de schadevordering niet in de weg. De gegrondheid van dit verweer is – mede gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door de benadeelde partij – immers niet op eenvoudige wijze vast te stellen, met verwijzing naar artikel 6:136 BW.”
5.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
6.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
7.Beslissing
18 juni 2024.