ECLI:NL:HR:2024:492

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
22/00876
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over redelijke termijn in cassatiefase en rechtsgevolgen van overschrijding in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor openlijke geweldpleging en het handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de redelijke termijn in de cassatiefase beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden met 13 dagen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak over de inbreuk op het recht van de verdachte op een behandeling binnen redelijke termijn. Het arrest verduidelijkt dat in bepaalde gevallen kan worden volstaan met de constatering van overschrijding zonder dat dit leidt tot een vermindering van de opgelegde straf of ontnemingsbedrag. Dit is met name het geval wanneer de overschrijding minder dan een maand bedraagt of wanneer de opgelegde straf van beperkte aard is. In deze zaak, waarin meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, volstond de Hoge Raad met de constatering van overschrijding van de redelijke termijn zonder verdere rechtsgevolgen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij de eerder opgelegde straffen van 11 dagen gevangenisstraf en 60 uren taakstraf in stand blijven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00876
Datum26 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2022, nummer 21-002019-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C. Vingerling, advocaat in Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1.1
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, enkele algemene uitgangspunten en regels geformuleerd over de inbreuk op het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, zoals gewaarborgd in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), en het rechtsgevolg dat aan een vastgestelde inbreuk op dat recht moet worden verbonden. Dit arrest houdt over dit rechtsgevolg onder meer het volgende in.
3.1.2
Als de Hoge Raad de overschrijding van de redelijke termijn toetst als feitenrechter, geldt in de regel dat zo’n overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf, dan wel het vastgestelde ontnemingsbedrag. Er kunnen zich echter ook gevallen voordoen waarin niet tot vermindering wordt overgegaan, maar wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Deze gevallen laten zich als volgt omschrijven.
3.1.3
In strafzaken wordt onder meer geen vermindering toegepast als het gaat om:
- een geheel voorwaardelijke straf;
- een taakstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte minder dan honderd uren beloopt;
- een geldboete waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte minder dan € 1.000 beloopt;
- een in laatste feitelijke instantie opgelegde straf die zich naar haar aard niet leent voor vermindering, zoals de levenslange gevangenisstraf, de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, of maatregelen als de terbeschikkingstelling; of
- een bijkomende straf.
3.1.4
In ontnemingszaken volstaat de Hoge Raad in bijzondere gevallen met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 lid 1 EVRM, bijvoorbeeld als in de (nagenoeg) gelijktijdig behandelde strafzaak strafvermindering wordt toegepast op grond van overschrijding van de redelijke termijn.
3.2
In zijn rechtspraak van na het arrest van 17 juni 2008 heeft de Hoge Raad nog enkele andere gevallen aanvaard waarin kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Dat is allereerst het geval als de overschrijding van de redelijke termijn minder dan één maand bedraagt. Daarnaast gaat het om het geval waarin een gevangenisstraf of hechtenis van een beperkt aantal weken of maanden is opgelegd, waarbij een vermindering op basis van de in het arrest van 17 juni 2008 (rechtsoverweging 3.6.2) vermelde percentages, uitgedrukt in weken en met afronding naar beneden, op nihil uitkomt.
3.3
Aan deze rechtspraak ligt ten grondslag dat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, al een rechtsgevolg wordt verbonden aan het oordeel dat een inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn. Met name in gevallen waarin de ernst van die inbreuk van betrekkelijk geringe aard is – gelet op de mate van overschrijding en/of in het licht van de duur of omvang van de opgelegde straf of maatregel – bestaat geen grond om aan dat oordeel nog enig ander rechtsgevolg te verbinden (vgl. EHRM 29 maart 2006, nr. 36813/97 (Scordino/Italië), overweging 204).
3.4
Als de Hoge Raad de overschrijding van de redelijke termijn toetst als cassatierechter, geldt in de regel dat zo’n overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die, dan wel het ontnemingsbedrag dat, zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverwegingen 3.21 tot en met 3.23). De vermindering van de straf dan wel het ontnemingsbedrag is daarbij mede afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Algemene regels over de wijze waarop de straf dan wel het ontnemingsbedrag moet worden verminderd, zijn niet te geven. Het staat de feitenrechter vrij om – na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Daarbij kan worden gewezen op de hiervoor onder 3.1 en 3.2 genoemde gevallen.
3.5
In deze zaak doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van elf dagen en de taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 maart 2024.