ECLI:NL:RBAMS:2020:689

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
13/237079-19, 13/741078-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en afpersing in vereniging

Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999 en gedetineerd. De zaak betreft bedreiging en afpersing, gepleegd in Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 3 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, de vordering heeft ingediend. De verdachte is beschuldigd van het bedreigen van twee personen in januari 2019 en van afpersing in vereniging op 23 april 2018. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers als geloofwaardig beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. De verdachte heeft via WhatsApp en telefonisch bedreigingen geuit, en de rechtbank heeft vastgesteld dat het gebruikte telefoonnummer aan de verdachte toebehoorde. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de afpersing bewezen geacht op basis van herkenningen door getuigen en camerabeelden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan gedragsinterventies. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/237079-19, 13/741078-18 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 17 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] gedetineerd in het [hvB locatie te plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.M.A. Schwartz naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. bedreiging van [persoon 1] en [persoon 2] in de periode van 2 januari 2019 tot en met 29 januari 2019 te Amsterdam;
2. afpersing in verenging dan wel diefstal met geweldpleging in vereniging op 23 april 2018 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – kort gezegd – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. De verklaringen van de aangevers met betrekking tot de bedreigingen op 2 januari 2019 lopen op essentiële punten dermate uiteen dat deze verklaringen als niet betrouwbaar moeten worden aangemerkt. Daarnaast is door de politie nagelaten nader onderzoek te verrichten naar het telefoonnummer, waardoor niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die aangevers via WhatsApp en telefonisch heeft bedreigd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van bewijs van betrokkenheid van verdachte. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat aan de drie herkenningen geen waarde kan worden gehecht en dat deze terzijde dienen te worden geschoven. [persoon 1] – aangever van feit 1 – was niet onbevooroordeeld ten tijde van het bekijken van de camerabeelden, omdat hij al had gehoord dat verdachte betrokken was bij de woninginbraak en op de beelden te zien zou zijn. De herkenning van meldster [persoon 3] is niet gebaseerd op voldoende specifieke kenmerken. Tot slot is de herkenning van meldster [persoon 4] onbetrouwbaar, omdat gebleken is dat haar herkenning van de medeverdachte niet juist was.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Betrouwbaarheid verklaringen van aangevers
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaringen van beide aangevers met betrekking tot de bedreigingen op 2 januari 2019 onbetrouwbaar zijn. Het is juist dat er verschillen zitten tussen de verklaringen van [persoon 1] (hierna: zoon) enerzijds en [persoon 2] (hierna: vader) anderzijds, maar deze verschillen zijn niet dusdanig dat dit de verklaringen ongeloofwaardig maakt. Op de meest wezenlijke onderdelen komen de verklaringen wel degelijk met elkaar overeen. Bovendien is niet onbegrijpelijk dat de verklaringen niet identiek zijn, aangezien vader en zoon kort na de eerste bedreigingen op 2 januari 2019 afzonderlijk van elkaar verklaard hebben bij de politie. Dit duidt erop dat vader en zoon hun verklaringen niet hebben afgestemd, hetgeen de verklaringen juist geloofwaardiger maakt. De rechtbank acht de afzonderlijke verklaringen voldoende geloofwaardig en daarom bruikbaar voor het bewijs.
Telefoonnummer
Het verweer dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die aangever via het telefoonnummer [telefoonnummer] heeft bedreigd, nu niet is onderzocht of dit telefoonnummer aan verdachte toebehoorde, slaagt niet. Weliswaar heeft de politie geen nader onderzoek naar het gebruikte telefoonnummer gedaan, maar toch acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat het gebruikte telefoonnummer aan verdachte toebehoorde en verdachte degene is geweest die aangever en zijn familie via WhatsApp en telefonisch heeft bedreigd. In de contactinformatie behorende bij het gebruikte telefoonnummer staat de naam ‘ [naam 1] ’. Volgens aangever is dit de bijnaam van verdachte. De naam ‘ [naam 1] ’ komt eveneens, in combinatie met de voornaam van verdachte, voor in het Snapchat account ‘ [snapschat account] ’, dat volgens aangever van verdachte is. Ook bestaat er een Instagramprofiel met de naam [naam instagramprofiel] . Ter terechtzitting met een screenshot van het Instagramprofiel geconfronteerd, heeft verdachte verklaard dat hij de persoon is op de foto, maar heeft hij vervolgens ontkend dat dit zijn Instagramaccount is. Die enkele verder niet ondersteunde ontkenning is te mager. Gelet op al het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij geen telefoon had en dat het telefoonnummer [telefoonnummer] niet door hem is gebruikt, als ongeloofwaardig terzijde.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Herkenningen
De rechtbank stelt voorop dat voor de betrouwbaarheid van een herkenning onder meer de kwaliteit van foto’s en camerabeelden en de zichtbaarheid van de dader op deze beelden van groot belang is. Voorts kan van belang zijn in welke hoedanigheid de waarnemer en de dader elkaar eerder getroffen hebben, of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke onderscheidende kenmerken en speelt eveneens het aantal herkenningen een rol bij de beoordeling.
De camerabeelden, die op de zitting zijn bekeken, van twee personen die de woning op de [adres 2] betreden en de woning na enige tijd weer verlaten zijn van voldoende kwaliteit om enkel daarop herkenningen te baseren. Ook de gezichtskenmerken van verdachte die op enkele momenten in beeld komen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om een herkenning op te kunnen baseren. Er is dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de drie afzonderlijke herkenningen van verdachte. De rechtbank acht de verklaring van [persoon 1] met betrekking tot feit 1 geloofwaardig, en heeft geen reden om te twijfelen aan de waarheidsgetrouwheid van het deel van zijn verklaring dat ziet op de herkenning van verdachte met betrekking tot feit 2. De beelden zijn, inclusief het geluid, via de landelijke media verspreid. Naar aanleiding daarvan hebben twee tipgevers zich gemeld en stellen verdachte herkend te hebben op de beelden. Ten aanzien van hen is meegewogen dat zij met verdachte bekend waren. Tipgever 1 heeft samen met verdachte in de klas gezeten op het [naam school], zij herkent verdachte aan zijn stem. Meldster [persoon 4] is een buurtgenoot van verdachte en heeft hem meerdere malen in de buurt gezien. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om de herkenning door [persoon 4] als ongeloofwaardig aan te merken vanwege de onjuiste herkenning van de medeverdachte, aangezien [persoon 4] in haar verklaring heeft aangegeven, anders dan de herkenning van verdachte, niet zeker te zijn van de juistheid haar herkenning van de medeverdachte.
Van feiten of omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken is niet gebleken. De rechtbank acht de herkenningen derhalve voldoende dragend voor het bewijs en zal deze niet terzijde stellen, zoals de raadsman heeft bepleit.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1
in de periode 2 januari 2019 tot en met 29 januari 2019 te Amsterdam [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door eenmaal of meermalen
- dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [persoon 1] te richten en/of gericht te houden en
- dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [persoon 2] te richten en/of gericht te houden en
- [persoon 1] en/of [persoon 2] de woorden toe te voegen: "Ik ga schieten" en/of "Ik schiet je kapot" en/of "Ik ga grotere halen" en/of "Ik kom terug met een Kalasjnikov" en
- [persoon 1] te dreigen hem en zijn familie wat aan te doen als hij, [persoon 1] , niet binnen 48 uur zijn aangifte zou intrekken en
- voornoemde [persoon 1] WhatsApp berichten te sturen waarin hij bedreigingen uit tegen [persoon 1] en de familie van [persoon 1] , waaronder: "Ik maak je stuk a sukkel" en/of "Op mijn moeders dood, ik kan je vernietigen" en/of "Heb gekke [naam 2] , jij en jouw hele familie" en/of "Hoerenzoon, hoop dat jouw moeder dood gaat en jouw vader ook";
ten aanzien van feit 2
hij op 23 april 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, in een woning (gelegen aan de [adres 2] ), met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [persoon 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge (merk Rolex), dat aan voornoemde [persoon 5] toebehoorde, door
- een raam van die woning (met een stoeptegel) in te gooien en
- die woning in te gaan en
- tegen voornoemde [persoon 5] " [naam 3] " te roepen en/of dat hij achteruit moest en
- achter voornoemde [persoon 5] te lopen en
- in de slaapkamer voor voornoemde [persoon 5] te gaan staan en
- tegen voornoemde [persoon 5] te roepen: "horloge, horloge".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde een contactverbod ten aanzien van de slachtoffers [persoon 1] en [persoon 2] . De officier van justitie ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering aan verdachte op te leggen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van beide feiten en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft aangevers telefonisch, met WhatsApp-berichten en door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op aangevers te richten, meermalen bedreigd met de dood. Aangevers hebben zich hierdoor bedreigd gevoeld. De ervaring leert dat slachtoffers van (doods)bedreigingen angstig (kunnen) worden en zich niet meer vrij voelen te gaan en staan waar zij willen. Dat is ook het geval bij het gezin [persoon 1 en 2] . Alles wordt bepaald door de vrees voor geweld van de kant van verdachte en het gezin zou dan ook het liefst verhuizen.
Daarnaast heeft verdachte samen met een ander ’s nachts een woning overvallen en de bewoner van zijn kostbare en dierbare Rolex horloge beroofd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door het plegen van deze overval het slachtoffer een traumatische ervaring heeft bezorgd. Sindsdien slaapt de bewoner onrustig en schrikt hij van het geringste geluid wakker. Verdachte heeft zichzelf door deze handelingen financieel willen bevoordelen zonder zich op enig moment te bekommeren om de psychische en financiële gevolgen voor het slachtoffer.
Uit het strafblad van verdachte van 25 november 2019 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor onder andere geweldsmisdrijven. De eerder aan hem opgelegde straffen hebben hem er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. Echter, de rechtbank ziet in de jeugdige leeftijd van verdachte aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, zodat verdachte zicht behoudt om zijn leven op te bouwen nadat hij zijn straf heeft uitgezeten. Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, moet van de gevangenisstraf worden afgetrokken. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, omdat zij er niet op vertrouwt dat verdachte op eigen kracht zijn problemen zal aanpakken en daarom een gedwongen kader noodzakelijk acht.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
Benadeelde partij [persoon 2] (feit 1)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert in totaal een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht een schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toewijsbaar is. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat hij vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien verdachte het oogmerk had leed/angst toe te brengen. Gelet op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank het gevorderde bedrag passend en zal de vordering daarom toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [persoon 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.2
Benadeelde partij [persoon 5] (feit 2)
De benadeelde partij [persoon 5] vordert in totaal een bedrag van € 4.528,15 aan materiële schade en € 400,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht een schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toewijsbaar is. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat hij vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schade is voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 4.528,15 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Eveneens staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien verdachte het oogmerk had leed/angst toe te brengen. Gelet op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank het gevorderde bedrag passend en zal de vordering daarom toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [persoon 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 3 december 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741078-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 januari 2019 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 20 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen omdat zij tenuitvoerlegging niet opportuun acht nu aan verdachte een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:

1. Meldplicht

Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd van 2 jaar op afspraken bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3] melden, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.

2. Gedragsinterventie

Veroordeelde moet gedurende de proeftijd van 2 jaar actief deelnemen aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training. Veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door de instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven.

3. Ambulante behandeling

Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd van 2 jaar laten diagnosticeren en behandelen voor zijn agressieregulatieproblematiek door een forensisch psychiatrische polikliniek (FPP), te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

4. Drugsverbod

Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met
urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.

5. Andere voorwaarden het gedrag betreffende

  • veroordeelde moet meewerken aan een traject/interventie gericht op het verkrijgen en behouden van werk;
  • veroordeelde geeft inzicht in zijn financiële situatie en maakt geen schulden;
  • veroordeelde moet om openheid van zaken te geven, zich actief in gesprekken op te stellen en praktijksituaties bespreekbaar te maken omtrent contact met zijn sociaal netwerk, zijn
dagbesteding, financiële situatie, zijn middelengebruik, zijn denkpatronen, gedrag en vaardigheden, houding en andere onderwerpen die de reclassering van belang acht in het kader van gedragsverandering.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van
[persoon 2], wonende te [plaats] , toe tot € 800,00 (achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 2 januari 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 800,00 (achthonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 2 januari 2019, tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 5], wonende te [plaats] , toe tot in totaal € 4.928,15 (vierduizendnegenhonderdachtentwintig euro en vijftien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 23 april 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5] aan de Staat € 4.928,15 (vierduizendnegenhonderdachtentwintig euro en vijftien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 23 april 2018, tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 59 dagen gijzeling. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/741078-18 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. J. Thomas en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2020.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

7.[...]

  • [...]
  • [...]