ECLI:NL:GHAMS:2019:4966

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
23-002692-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging en belediging van ambtenaren in functie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging en belediging van drie ambtenaren in functie, gepleegd op 23 mei 2017 te Amsterdam. De bedreigingen omvatten ernstige uitspraken die de ambtenaren vrees aanjoegen, terwijl de beledigingen ook fysiek geweld omvatten, zoals het in het gezicht spugen van een van de ambtenaren. Het hof heeft de eerdere straf van de politierechter vernietigd en een hogere straf opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een gevangenisstraf van 2 weken, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen toegewezen voor immateriële schade, variërend van €150 tot €200 per benadeelde partij. Het hof heeft de vorderingen toegewezen en de verdachte verplicht tot schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreigingen en beledigingen jegens ambtenaren in functie, en de noodzaak om dergelijke gedragingen te bestraffen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002692-17
datum uitspraak: 23 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-093644-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen "Geef me je adres, dan kom ik naar je toe en kan ik je gezin en jou vermoorden" en/of "Ik kom jullie wel tegen en dan schiet ik jullie dood" en/of "Ik maak je kapot. Ik schiet je dood. Ik zoek je op en maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meer ambtenaren, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], (respectievelijk) buitengewoon opsporingsambtenaar en/of hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden, heeft beledigd, door die ambtena(a)r(en) opzettelijk beledigend de woorden toe te voegen: "Ik neuk je" en/of "Ik neuk je moeder" en/of "kankerleijer" en/of "Je bent een zwijn" en/of "kankerpolitie" en/of "homo, vies flikkertje" en/of door die [benadeelde 2] opzettelijk beledigend in het gezicht te spuwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de aan hem onder 1 ten laste gelegde bedreiging moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte weliswaar forse uitlatingen in de richting van de opsporingsambtenaren heeft gedaan, maar pas nádat hij met een nekklem naar de grond was gewerkt. Daarnaast had hij geenszins de bedoeling om die ambtenaren enige vrees aan te jagen.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. Politieambtenaar [benadeelde 3] sprak de verdachte op 23 mei 2017 aan op zijn verkeersgedrag. De verdachte werd daarbij staande gehouden en naar zijn rijbewijs gevraagd, teneinde hem een ‘mini-proces-verbaal’ uit te kunnen reiken. De verdachte zei hierop dat hij zijn rijbewijs niet bij zich had. Hierop vervoegden bijzonder opsporingsambtenaren [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zich bij [benadeelde 3]. De verdachte begon in grove bewoordingen tegen die laatste twee te tieren. [benadeelde 3] heeft vervolgens inzage in het identiteitsbewijs van de verdachte gevorderd. Aan die vordering gaf de verdachte geen gehoor en hij begon zich (nog) recalcitrant(er) te gedragen. Hierna heeft [benadeelde 3] de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van art. 447e van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft de verdachte zich fors verzet toen hij door [benadeelde 3] en [benadeelde 2] werd vastgegrepen en onder controle werd gebracht, waardoor het drietal zelfs ten val is gekomen. Vervolgens heeft de verdachte, terwijl hij onder controle werd gehouden door de opsporingsambtenaren, teksten geuit, die er in de kern op neerkwamen dat de verdachte de ambtenaren kapot zou maken, dood zou schieten of hen thuis zou komen opzoeken en hen (en hun familie) zou komen vermoorden. Die bewoordingen zijn zodanig van aard dat bij de betrokken opsporingsambtenaren in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij door toedoen van de verdachte het leven zouden kunnen verliezen. De context waarin dit plaatsvond en waarin de verdachte zich behoorlijk agressief heeft gedragen maakt dit bepaald niet anders. Dat de betreffende woorden (mede) een uiting van zijn woede en frustratie zouden zijn geweest, doet daar ook niet aan af. De in het verweer van de raadsman besloten liggende stelling dat de verdachte het slachtoffer is geweest van disproportioneel politieoptreden acht het hof, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk. Om deze redenen verwerpt het hof het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 mei 2017 te Amsterdam [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen "Geef me je adres, dan kom ik naar je toe en kan ik je gezin en jou vermoorden" en/of "Ik kom jullie wel tegen en dan schiet ik jullie dood" en/of "Ik maak je kapot. Ik schiet je dood. Ik zoek je op en maak je dood";
2.
hij op 23 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3], respectievelijk buitengewoon opsporingsambtenaar en hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening in hun tegenwoordigheid mondeling en/of door feitelijkheden, heeft beledigd door die ambtenaren opzettelijk beledigend de woorden toe te voegen: "Ik neuk je" en/of "Ik neuk je moeder" en/of "kankerlijer" en/of "Je bent een zwijn" en/of "kankerpolitie" en/of "homo, vies flikkertje" en door [benadeelde 2] opzettelijk beledigend in het gezicht te spuwen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg het onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, te vervangen door 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging van een politieambtenaar en bijzonder opsporingsambtenaren. Hij is tekeer gegaan nadat hij werd aangesproken op zijn verkeersgedrag en hem was gevraagd om zijn papieren. Hierbij heeft de verdachte de ambtenaren in hun eer en goede naam aangetast en hen bovendien stevige angst ingeboezemd, temeer omdat zij in verband met een bommelding ter plaatse toch al ‘op scherp’ stonden. De verdachte heeft daarbij bovendien één van de ambtenaren in het gezicht gespuugd. Dit is smerig en buitengewoon grievend gedrag.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 maart 2019 is hij eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, waaronder voor belediging van een ambtenaar in functie en - niet in de laatste plaats - drie maal (tot jarenlange gevangenisstraffen) voor misdrijven met een geweldscomponent. Het hof weegt dit flink in het nadeel van de verdachte. Mede in dit licht bestaat er aanleiding een hogere straf op te leggen dan de politierechter heeft uitgesproken, in die zin dat het hof naast een onvoorwaardelijke taakstraf, ter onderstreping van de ernst van de bewezen feiten ook een voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan. Daarbij is betrokken dat de verdachte er op de terechtzitting in hoger beroep geen enkele blijk van heeft gegeven de ernst van zijn gedragingen in te zien. Ten gunste van de verdachte weegt daarentegen mee dat hij zijn leven, na het ondergaan van eerder genoemde langdurige gevangenisstraffen, weer vorm heeft weten te geven door huisvesting en werk te vinden. Het hof acht, alles afwegende, de navolgende strafoplegging passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de stellingen van de benadeelde partij met betrekking tot het optreden van dergelijke schade en het causale verband met het onder 1 bewezenverklaarde niet is betwist. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op de gevorderde som van € 150,00. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen dat en waarom de benadeelde partij de uitlatingen van de verdachte in de omstandigheden waarin deze werden gedaan, namelijk te midden van vele getuigen, als erg vernederend heeft ervaren. Ook heeft het hof gelet op de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Het hof ziet aanleiding daarbij het aantal dagen vervangende hechtenis te beperken tot één dag, omdat de financiële draagkracht van de verdachte gelet op zijn torenhoge betalingsverplichtingen die voortvloeien uit eerdere (straf)zaken, thans en in de toekomst buitengewoon gering is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de stellingen van de benadeelde partij met betrekking tot het optreden van dergelijke schade en het causale verband met het onder 1 bewezenverklaarde niet is betwist. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op de gevorderde som van € 200,00. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen dat en waarom de benadeelde partij de uitlatingen van de verdachte in de omstandigheden waarin deze werden gedaan, namelijk te midden van vele getuigen, als erg vernederend heeft ervaren. Daarnaast heeft de verdachte hem op zeer onhygiënische wijze in het gezicht gespuugd. Ook heeft het hof gelet op de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Het hof ziet aanleiding daarbij het aantal dagen vervangende hechtenis te beperken tot één dag, omdat de financiële draagkracht van de verdachte gelet op zijn torenhoge betalingsverplichting thans en in de toekomst buitengewoon gering is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de stellingen van de benadeelde partij met betrekking tot het optreden van dergelijke schade en het causale verband met het onder 1 bewezenverklaarde niet is betwist. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op de gevorderde som van € 150,00. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen dat en waarom de benadeelde partij de uitlatingen van de verdachte in de omstandigheden waarin deze werden gedaan, namelijk te midden van vele getuigen, als erg vernederend heeft ervaren. Ook heeft het hof gelet op de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof wijst het meer gevorderde bedrag (€ 150,00) af. Met betrekking tot de schade die is veroorzaakt door de bedreigende teksten van de verdachte geeft dat geen aanspraak op vergoeding gelet op het bepaalde in 6:106 BW.
.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Het hof ziet aanleiding daarbij het aantal dagen vervangende hechtenis te beperken tot één dag, omdat de financiële draagkracht van de verdachte gelet op zijn torenhoge betalingsverplichting thans en in de toekomst buitengewoon gering is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 mei 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 mei 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 mei 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 april 2019.
mrs. C.N. Dalebout en J.J.I. de Jong zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]