Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
7 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1983, had beroep ingesteld tegen de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De advocaat van de verdachte, mr. N. van der Laan, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde werkstraf van 100 uren, die is verlaagd naar 95 uren, met een subsidiaire vervangende hechtenis van 47 dagen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel.
De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij de toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen.