Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
eerste vraagstelt aan de orde of een kind in een pleeggezin geplaatst kan worden, indien geen screening heeft plaatsgevonden door een pleegzorgaanbieder, de uitkomst van de screening negatief is of indien de pleegzorgaanbieder geen verantwoordelijkheid voor die plaatsing (meer) wil dragen vanwege grote veiligheidsrisico’s voor het kind.
sluiten van een pleegcontractmet een pleegouder, maar niet voor het al dan niet
plaatsenvan een kind in het gezin van die pleegouder.
jeugdhulpop grond van de Jeugdwet. De plaatsing van een kind in een pleeggezin door de GI betreft de uitvoering van de
kinderbeschermingsmaatregeluithuisplaatsing op grond van het Burgerlijk Wetboek. De wet schrijft niet voor dat een pleegcontract een voorwaarde is voor plaatsing van een kind in een pleeggezin. Informele pleegzorg, dat wil zeggen zonder pleegcontract, is blijkens de wetsgeschiedenis ook toegestaan en komt in het bijzonder bij netwerkpleegzorg door familie voor. Uiteraard moet ook in geval van informele pleegzorg de veiligheid van een kind gewaarborgd zijn.
family life(art. 8 EVRM en art. 9 en art. 20 IVRK), bijvoorbeeld door plaatsing bij familie als netwerkpleeggezin.
tweede vraagziet op de mogelijkheden van, naar ik begrijp, ouders zonder gezag om geschillen over de uitvoering van de voogdij door de GI aan de rechter voor te leggen.
Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbeschermingvoorziet in de invoering van een algemene geschillenregeling over de uitvoering van de voogdij. Deze regeling staat volgens de concept memorie van toelichting echter uitdrukkelijk niet open voor ouders, nu zij als gevolg van de gezagsbeëindiging niet meer de verantwoordelijkheid hebben over de verzorging en opvoeding van hun kind. Het concept wetsvoorstel voorziet wel in een regeling waarbij ouders worden betrokken bij een jaarlijkse evaluatie van de voogdij.
2.Feiten en procesverloop
3.Ter introductie: context van de vragen, terminologie en leeswijzer
Juridische, maatschappelijke en politieke context van de vragen
Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming, [18] en, recent, de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) Van Slooten t. Nederland (zie daarover hierna onder 5.10). [19]
4.Duiding van de prejudiciële vragen
eerste prejudiciële vraag:
tweede prejudiciële vraagleid ik uit de beschikking de volgende toelichting af:
- het oordeel van de kinderrechter in zijn beschikking van 16 juli 2024 [25] dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet ten uitvoer gelegd mag worden bij de oma;
- het oordeel van het hof in zijn tussenbeschikking van 24 september 2024 [26] dat geen sprake is van zodanig acuut gevaar van de minderjarige in de opvoedingssituatie bij de oma dat de uitkomsten van het raadsonderzoek niet kunnen worden afgewacht alvorens het hof beslist;
- het advies van de raad in zijn raadsrapport van 28 oktober 2024 [27] dat het het meest in het belang van de minderjarige is dat hij bij oma blijft opgroeien.
oudersom na gezagsbeëindiging op te komen tegen een plaatsing van de minderjarige bij oma en om daarmee samenhangende geschillen aan de rechter voor te kunnen leggen, alvorens te kunnen beslissen op de voorliggende verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en tot gezagsbeëindiging met benoeming van de GI tot voogd.
5.Verdragsrechten
Guidelines for the Alternative Care of Children(Richtlijnen voor de Alternatieve Zorg aan kinderen). [38]
family life. [47] Uit het recht op
family lifekan ook afgeleid worden dat eerst de mogelijkheden van plaatsing van het kind in het eigen netwerk (bijvoorbeeld bij de grootouders) moet worden bezien (vgl. ook hiervoor onder 5.4 over art. 20 IVRK). [48]
77. The foregoing considerations are sufficient to enable the Court to conclude that in the course of the proceedings leading to the decision to terminate the applicant’s parental authority, insufficient weight was attached to protecting the family life of the applicant and her child.
6.Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
Ondertoezichtstelling
Het plaatsen in een concrete voorziening of in een concreet pleeggezin echter behoort tot de taak van de gezinsvoogdij-instelling, evenals het nemen van het initiatief tot uithuisplaatsing. (…). [54]
Binnen de grenzen van de machtiging bepaalt de gezinsvoogdij-instelling de concrete verblijfplaats van de minderjarige. (…). [55]
De machtiging geeft de gezinsvoogdij-instelling de bevoegdheid het kind te plaatsen in een in de machtiging aangegeven voorziening. De gezinsvoogdij-instelling oefent deze bevoegdheid - binnen de verstrekte machtiging - naar eigen inzicht uit. Zij zal daartoe in de Wet op de jeugdhulpverlening worden aangewezen als plaatsende instantie.
de rechter is met de ouders van oordeel dat plaatsing in een met name genoemd pleeggezin niet in het belang is van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, kan de rechter bepalen dat de machtiging wordt verleend voor plaatsing in een voorziening voor pleegzorg, behalve voor verblijf in dat ene pleeggezin. (…).” [56]
nietgeplaatst mag worden. In de praktijk komt het ook voor dat de rechter juist een specifiek pleeggezin aanwijst waar de uithuisplaatsing uitgevoerd moet worden. [57] De rechter kan de grenzen van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van de plaats waar een kind geplaatst mag worden, of juist niet, dus op verschillende manieren trekken, zoals ook in de literatuur wordt erkend. [58]
family life) − om te onderzoeken of plaatsing van het kind in een specifiek netwerkgezin (grootouders) in het belang van het kind is. Zie bijvoorbeeld hof Arnhem-Leeuwarden: [63]
Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming.
Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming [69] komt voor de ondertoezichtstelling de eis te vervallen dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen (zie voorgesteld art. 1:255 BW). Hierover wordt in de memorie van toelichting het volgende opgemerkt:
7.Gezagsbeëindiging en voogdij
Gezagsbeëindiging
welin staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te kunnen dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn (zie hiervoor onder 6.1). [71]
Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbeschermingin de mogelijkheid dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor onbepaalde tijd blijven voortduren, met behoud van het ouderlijk gezag (voorgesteld art. 1:265ca lid 2 BW).
Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming [85] beoogt de verbetering van de rechtsbescherming voor ouders en kinderen die te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel.
jaarlijkse evaluatievan de voogdij na beëindiging van het ouderlijk gezag. Het voorgestelde artikel 1:300 BW bepaalt dat de GI zorgdraagt voor deze jaarlijkse evaluatie, waarbij naast de ouders ook de minderjarige en de pleegouders gehoord worden. [88]
op laagdrempelige wijzeeen verzoek tot vaststelling of wijziging van de
omgangsregelingtussen hen en de minderjarige te doen. Laagdrempelig betekent dat dit verzoek tijdens de voogdij gedaan kan worden zonder advocaat en kosteloos wordt behandeld. Op deze manier wordt de omgang tussen de minderjarige en de ouders volgens het voorstel beter gewaarborgd tijdens de voogdij en wordt recht gedaan aan het gegeven dat deze omgang van overheidswege ernstig is beperkt. [92]
8.Pleegzorg: formeel en informeel
b. de pleegouder is door de pleegzorgaanbieder niet belast met de begeleiding van een pleegouder;
c. de pleegouder heeft met goed gevolg een door de pleegzorgaanbieder aangeboden voorbereidings- en selectietraject afgerond;
d. de pleegouder en alle personen van twaalf jaar en ouder die als inwonenden op het adres van de pleegouder staan ingeschreven, beschikken over een verklaring van geen bezwaar die is afgegeven door de raad voor de kinderbescherming, waaruit blijkt dat er geen bezwarende feiten en omstandigheden zijn voor de plaatsing van een jeugdige.
screeningvan de pleegouders door de pleegzorgaanbieder. In het voorbereidings- en selectietraject genoemd onder c., wordt gebruik gemaakt van onder andere voorlichtingsbijeenkomsten en huisbezoeken die erop gericht zijn zowel de (aspirant-)pleegouder(s) als de pleegzorgaanbieder inzicht te verschaffen in de competenties van pleegouders en hun levenssituatie. In het kader van onderdeel d. raadpleegt de raad voor de kinderbescherming eerst de Basisregistratie Personen (BRP) om te weten welke personen vanaf 12 jaar op het opgegeven adres wonen. Daarna volgt een screening bij het landelijk Justitieel Documentatie Register en raadpleegt de raad voor de kinderbescherming de eigen archieven. Met deze screeningsprocedure wordt voorkomen dat een pleegkind geplaatst wordt bij ongeschikte pleegouders. [109]
matchingvan pleegouder en de jeugdige door de pleegzorgaanbieder. In het kader van de matching moet de pleegzorgaanbieder beoordelen of een jeugdige past binnen het uit het bestand gekozen pleeggezin of het netwerkpleeggezin, alvorens het pleegcontract te sluiten en de jeugdige in het gezin te plaatsen. [110] Bij de matching let de pleegzorgaanbieder volgens het tweede lid op de leeftijd en de problemen van de jeugdige, de samenstelling van het gezin van de pleegouder en de verwachte duur van de plaatsing.
- netwerkpleegouders en pleegkind kennen de mogelijkheid van formaliseren wel, maar hebben geen hulpvraag (“het is gewoon goed zo”);
- de GI meent dat er geen hulpvraag is en geeft geen bepaling jeugdhulp pleegzorg in de zin van artikel 3.5 lid 1 Jeugdwet (zie hiervoor onder 8.13);
- de pleegzorgaanbieder meent dat er geen hulpvraag is en sluit geen pleegcontract met de pleegouder (art. 5:1 Jeugdwet, zie hiervoor onder 8.14);
- de pleegzorgaanbieder beëindigt eenzijdig het pleegcontract omdat niet meer aan de voorwaarden van artikel 5:1 Jeugdwet is voldaan, terwijl de GI plaatsing van het kind in het pleeggezin in stand houdt (vgl. ook hiervoor onder 8.21). In dit geval eindigt de formele pleegzorg in de zin van de Jeugdwet en is sprake van informele pleegzorg.
plaatsingvan het kind, en zo ja, welke, is niet geregeld in de Jeugdwet en ook niet elders in de wet. Ook de door mij geraadpleegde documenten die door de betrokken organisaties zijn opgesteld bevatten geen regelingen hierover (zie hiervoor onder 8.8). [121]
belangenafwegingdie gemaakt wordt door de GI of door de kinderrechter en die dus anders uitvalt dan het oordeel van de pleegzorgaanbieder. [125]
rechterbepaalt bij de verlening of verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing de grenzen van die machtiging. Hij kan daarbij bepalen dat het kind niet of juist wel in een specifiek pleeggezin mag worden geplaatst. In zijn beslissing zal hij dienen te toetsen of plaatsing in het pleeggezin voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit de hiervoor genoemde verdragsrechten van het kind.
GIplaatst het kind in een pleeggezin, maar wel binnen de grenzen van de machtiging tot uithuisplaatsing van de rechter. Het is ook de GI die besluit of zij, met een bepaling jeugdhulp pleegzorg (art. 3.5 Jeugdwet) een pleegzorgaanbieder bij de plaatsing van een kind betrekt. De betrokkenheid van een pleegzorgaanbieder is echter niet verplicht voor de plaatsing van een kind. Een kind kan dus ook zonder tussenkomst van een pleegzorgaanbieder in een pleeggezin geplaatst worden. Dan is sprake van informele pleegzorg.
pleegzorgaanbiederwel betrokken wordt bij de plaatsing is het zijn taak, na positieve screening en matching, een pleegcontract met het pleeggezin te sluiten (art. 5.1 Jeugdwet). Met het pleegcontract zijn pleegzorgbegeleiding en pleegzorgvergoeding geregeld. In dat geval is sprake van formele pleegzorg. Deze pleegzorg is een vorm van gefinancierde jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet. Het pleegcontract is echter geen voorwaarde voor plaatsing van een kind in een pleeggezin. De wetgever erkent ook informele pleegzorg. Als de pleegzorgaanbieder geen pleegcontract sluit of dit na verloop van tijd eenzijdig beëindigt, hoeft dit enkele feit (de voortzetting van) een plaatsing in het desbetreffende pleeggezin niet in de weg te staan. De pleegzorgaanbieder heeft een eigen toetsingskader in artikel 5.1 Jeugdwet dat gericht is op het al dan niet sluiten van een pleegcontract. Een negatieve screening of het later beëindigen van een pleegcontract is in zoverre dus niet beslissend voor de plaatsing van een kind in een pleeggezin, want die beslissing is aan de GI en niet aan de pleegzorgaanbieder. De redenen voor het niet sluiten of beëindigen van het pleegcontract moeten echter wel een heel belangrijk signaal voor de GI en de rechter zijn om de plaatsing kritisch te toetsen.
9.Beantwoording van de prejudiciële vragen
Beantwoording van de eerste prejudiciële vraag
sluiten van een pleegcontractmet een pleegouder, maar niet voor het al dan niet
plaatsenvan een kind in het gezin van die pleegouder.
jeugdhulpop grond van de Jeugdwet. De plaatsing van een kind in een pleeggezin door de GI betreft de uitvoering van de
kinderbeschermingsmaatregeluithuisplaatsing op grond van het Burgerlijk Wetboek. De wet schrijft niet voor dat een pleegcontract een voorwaarde is voor plaatsing van een kind in een pleeggezin. Informele pleegzorg, dat wil zeggen zonder pleegcontract, is blijkens de wetsgeschiedenis ook toegestaan en komt in het bijzonder bij netwerkpleegzorg door familie voor. Uiteraard moet ook in geval van informele pleegzorg de veiligheid van een kind gewaarborgd zijn.
family life(art. 8 EVRM en art. 9 en art. 20 IVRK), bijvoorbeeld door plaatsing bij familie als netwerkpleeggezin.
oudersmogelijkheden hebben om geschillen over de uitvoering van de voogdij aan de rechter voor te leggen.
Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbeschermingvoorziet in de invoering van een algemene geschillenregeling over de uitvoering van de voogdij. Deze regeling staat volgens de concept memorie van toelichting echter uitdrukkelijk niet open voor ouders, nu zij als gevolg van de gezagsbeëindiging niet meer de verantwoordelijkheid hebben over de verzorging en opvoeding van hun kind. Het concept wetsvoorstel voorziet wel in een regeling waarbij ouders worden betrokken bij een jaarlijkse evaluatie van de voogdij.