ECLI:NL:RBGEL:2018:4255

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
C/05/337001 / ZJ RK 18-424
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland op 27 september 2018 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, regio Noord, hierna te noemen de GI, om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen. De kinderrechter heeft eerder op 29 juni 2018 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden verleend, met de opdracht aan de GI om een netwerkonderzoek uit te voeren naar mogelijke netwerkpleegzorgplaatsing.

Tijdens de zitting op 20 september 2018 is de zaak met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft de belangen van [minderjarige] afgewogen, waarbij de hechting aan het huidige pleeggezin en de traumatische ervaringen die hij heeft meegemaakt, zwaar hebben gewogen. De GI heeft aangegeven dat de huidige pleegouders [minderjarige] de veiligheid bieden die hij nodig heeft en dat een overplaatsing naar een netwerkpleeggezin te belastend zou zijn voor hem. De moeder van [minderjarige] heeft ter zitting betoogd dat de kinderrechter bevoegd is om te beslissen over de plaatsing in het netwerkpleeggezin, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de GI de uiteindelijke beslissing neemt over de jeugdhulp.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke situatie is die rechtvaardigt dat van het uitgangspunt wordt afgeweken dat de GI bepaalt welke jeugdhulp aangewezen is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 1 juli 2019, in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Zutphen

Zaaknummer: C/05/337001 / ZJ RK 18-424

Datum uitspraak: 27 september 2018

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

Jeugdbescherming Gelderland, regio Noord,de gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI, gevestigd te Apeldoorn,
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum en plaats], hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
-
[naam moeder],hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij deze rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S.H.G. Swennen te Schalkhaar,
-
[naam pleeggezin],hierna te noemen de pleegouders,
wonende op een bij deze rechtbank bekend adres.

Het verdere procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de tussenbeschikking van deze rechtbank van 29 juni 2018;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de GI van 13 september 2018.
Op 20 september 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Swennen,
  • een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de pleegouders.
In voormelde tussenbeschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, te weten tot 1 juli 2019. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van drie maanden, te weten tot 1 oktober 2018 en de beslissing voor het overige aangehouden. De kinderrechter heeft overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is dat het onderzoek naar een perspectief biedende plek voor hem wordt afgewacht.
De GI heeft de opdracht van de kinderrechter gekregen om het netwerk van beide ouders van [minderjarige] te onderzoeken ten behoeve van een mogelijke netwerkpleegzorgplaatsing. Het netwerkonderzoek van Pactum is daarin meegenomen. Het netwerk van de vader heeft zich teruggetrokken en is derhalve niet onderzocht. Pactum is tot de conclusie gekomen dat oom en tante moederszijde (hierna: oom en tante) voldoen aan de competenties voor netwerkpleegouderschap. De afweging over het wel of niet verplaatsen van [minderjarige] van het huidige pleeggezin naar een ander pleeggezin is hierin echter niet meegenomen. De GI heeft naar voren gebracht dat – gezien moeders forse persoonlijkheidsproblematiek – het voor oom en tante moeilijk kan worden om altijd in het belang van [minderjarige] te handelen. Daarnaast heeft [minderjarige] zeer ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt in zijn leven. De pleegouders hebben [minderjarige] de veiligheid geboden die hij nodig had. De plaatsing van [minderjarige] in een ander gezin betekent een breuk in de hechtingsrelatie met de pleegouders. De hechtingsrelatie is voor [minderjarige] evident om zich te kunnen ontwikkelen. Hoewel [minderjarige] deze hechtingsrelatie ook met eventuele nieuwe pleegouders kan aangaan, benadrukt de GI dat het verliezen van de band die hij momenteel heeft, voor hem een nieuwe traumatische ervaring kan betekenen. Ondanks dat de netwerkpleegouders als opvoeders positief zijn bevonden, is de GI van mening dat een overplaatsing naar hen voor [minderjarige] te belastend is. De GI acht het daarom van belang dat de plaatsing in het huidige pleeggezin gecontinueerd wordt en dat voor [minderjarige] duidelijk wordt of hij hier mag blijven om verder op te groeien.

Het nadere standpunt van de belanghebbenden

De moeder
De moeder heeft ter zitting, mede bij monde van haar advocaat, naar voren gebracht dat de kinderrechter bevoegd is om te beslissen dat [minderjarige] in het netwerkpleeggezin kan worden geplaatst.

De verdere beoordeling

De kinderrechter overweegt dat gelet op het bepaalde in de artikelen 3.2 en 3.5 van de Jeugdwet, de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel bij de GI ligt en deze bepaalt welke jeugdhulp aangewezen is. Van dit uitgangspunt kan naar het oordeel van de kinderrechter slechts worden afgeweken indien sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij de rechten opgenomen in de artikelen 6 en 8 EVRM en artikel 3 IVRK in het geding zijn. Indien hiervan sprake is kan de kinderrechter aanleiding zien zich uit te laten over de invulling van de machtiging tot uithuisplaatsing. Een dergelijke situatie doet zich in het onderhavige geval echter niet voor.
[minderjarige] heeft in zijn jonge leven al veel meegemaakt. In 2016 is hij ernstig mishandeld door de moeder. Met hulpverlening is toen afgesproken dat [minderjarige] naar oma moederszijde (hierna: oma) zou gaan. De GI heeft geprobeerd [minderjarige] binnen het netwerk te laten verblijven. Oma zou [minderjarige] beschermen tegen zijn moeder en hen niet alleen laten. De moeder en oma hebben [minderjarige] vervolgens zonder toestemming van de GI meegenomen naar Turkije, terwijl hij nog medische zorg nodig had. Zij zijn drie maanden in Turkije verbleven.
Na terugkomst in Nederland in april 2017 is [minderjarige] in het huidige pleeggezin geplaatst. [minderjarige] is opgevangen in het pleeggezin en daar is hij gehecht.
De moeder heeft naar voren gebracht dat ten gevolge van de opstelling van de GI het onderzoek lang heeft geduurd waardoor [minderjarige] in het pleeggezin is gehecht.
Vast staat dat de GI weinig voortvarend is geweest waardoor het onderzoek geruime tijd heeft geduurd. De kinderrechter wijst in dit verband naar de beschikkingen van 20 juni 2017, 22 december 2017, 7 maart 2018 en 29 juni 2018.
Dit laat naar het oordeel van de kinderrechter onverlet dat [minderjarige] gehecht is in het pleeggezin en dat dit gegeven een zwaarwegend belang vertegenwoordigt.
Bij het e-mailbericht van 13 september 2018 heeft de GI het onderzoek van Pactum overgelegd alsmede een schriftelijke vastlegging van door de GI gemaakte belangenafweging omtrent het verzochte netwerkpleeggezin. Blijkens laatst genoemd stuk, zoals toegelicht ter zitting, heeft de GI de krachten van de plaatsing van [minderjarige] in dit gezin afgewogen tegen de risicofactoren bij deze plaatsing. De GI is tot de slotsom gekomen dat aan het belang van [minderjarige] het meest tegemoet wordt gekomen door de plaatsing in het huidige pleeggezin voort te zetten. Hierbij heeft de GI doorslaggevende betekenis toegekend aan de hechting in het huidige pleeggezin in combinatie met de traumatische gebeurtenissen die [minderjarige] in zijn jonge leven heeft doorgemaakt. De GI is van mening dat het voor [minderjarige] van belang is dat hij kan opgroeien in een omgeving waar hij zich veilig voelt. Er moet voorkomen worden dat [minderjarige] nogmaals wordt blootgesteld aan een situatie die voor hem traumatiserend kan zijn. Verder zijn er twijfels over de vraag of, gelet op de familiaire band, pleegouders altijd in staat zijn het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Ter zitting heeft de GI nog toegelicht dat er in het huidige pleeggezin ruimte is voor beide ouders en hun culturele afkomst en de vader achter de huidige plaatsing staat.
Niet gezegd kan worden dat de GI in redelijkheid niet tot deze afweging heeft kunnen komen. Van een uitzonderlijke situatie als vorenbedoeld is naar het oordeel van de kinderrechter dan ook geen sprake.
De kinderrechter is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter ziet aanleiding de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de resterende duur van negen maanden, te weten tot 1 juli 2019.

De beslissing

De kinderrechter:
  • verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige], geboren op
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, kinderrechter, in tegenwoordigheid van [naam griffier] als griffier en in het openbaar uitgesproken op
27 september 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.