ECLI:NL:GHSHE:2024:2756

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
200.342.281_01 en 200.342.281_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot de moeder en Stichting Jeugdbescherming Brabant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013, die in zorg is bij de moeder en grootmoeder. De moeder had in eerste aanleg verzocht om vernietiging van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die een brede machtiging tot uithuisplaatsing had verleend aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI). De moeder stelde dat de plaatsing bij grootmoeder (mz) moest worden voortgezet, terwijl de GI de plaatsing bij een andere pleegmoeder voorstelde. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2024 zijn de moeder, de GI en grootmoeder (mz) gehoord. De moeder trok haar verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking in, waardoor zij niet-ontvankelijk werd verklaard in dat verzoek. Het hof oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden en dat de GI terecht een brede machtiging tot uithuisplaatsing had gekregen. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de moeder niet in staat was om voor de minderjarige te zorgen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af. De beslissing benadrukt dat het niet de taak van de rechter is om de GI te instrueren over de specifieke plaatsing van de minderjarige, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, wat hier niet het geval was.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 augustus 2024
Zaaknummers : 200.342.281/01 en 200.342.281/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/419276/ JE RK 24-286
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Huseinovic,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ),
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[grootmoeder (mz)],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: grootmoeder moederszijde (mz),
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juni 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep en de grief van de moeder gegrond te verklaren en, opnieuw rechtdoende, een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht, met afwijzing van het verzoek van de GI om een brede machtiging uithuisplaatsing, met toewijzing van het verzoek van de moeder tot (continuering van de) plaatsing van [minderjarige] in het netwerkpleeggezin bij grootmoeder (mz).
2.1.1.
Bij genoemd beroepschrift met producties, heeft de moeder tevens, bij wege van incident, verzocht de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking voor de duur van de procedure in hoger beroep en in afwachting van de uitkomst daarvan, te schorsen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 juli 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten, de voorlopige voorziening zoals door de moeder verzocht af te wijzen en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Huseinovic;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- grootmoeder (mz), bijgestaan door mr. Van Laarhoven.
2.3.1.
De raad heeft bij brief d.d. 12 juli 2024 het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier ingediend door de advocaat van de moeder op 17 juni 2024, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 maart 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de moeder is [minderjarige] geboren.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] heeft van 2021 tot eind 2022 en van 27 juli 2023 tot 8 juli 2024 bij grootmoeder (mz) gewoond, eerst op vrijwillige basis en daarna op grond van daartoe strekkende machtigingen uithuisplaatsing.
3.3.
Bij beschikking van 12 september 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 september 2023 tot 12 september 2024 en aan de GI een machtiging verleend om [minderjarige] binnen het netwerk, bij grootmoeder (mz), uit huis te plaatsen met ingang van 12 september 2023 tot 12 maart 2024.
De procedure in eerste aanleg
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg (zijnde een netwerk of bestandspleeggezin) en/of een accommodatie voor jeugdhulpaanbieder, met ingang van 12 maart 2024 tot 12 september 2024.
De procedure in hoger beroep
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.342.281/01). Zij heeft voorts om de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bij voorraad uitvoerbaar verklaarde beslissing verzocht (zaaknummer 200.342.281/02).
De ontwikkelingen na de bestreden beschikking
3.6.
Op 29 mei 2024 heeft de GI het besluit genomen dat [minderjarige] , binnen de kaders van de onder r.o. 3.3. genoemde machtiging tot uithuisplaatsing, wordt overgeplaatst naar een pleeggezin van [instantie 1] te [plaats] , te weten een ander aspirant pleeggezin (mevrouw [pleegmoeder] ), met ingang van 5 juni 2024 tot en met 11 september 2024, behoudens verlenging of verkorting.
3.7.
Grootmoeder (mz) kon zich met deze beslissing niet verenigen en zij heeft een procedure bij de rechtbank geëntameerd. Zij heeft in die procedure de rechtbank verzocht te bepalen dat de GI dient af te zien van een krachtens de machtiging tot uithuisplaatsing toegestane wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] .
3.8.
Bij beschikking van 28 juni 2024 heeft de rechtbank genoemd verzoek van grootmoeder (mz) afgewezen.
3.9.
[minderjarige] woont sinds 8 juli 2024 in het gezin van mevrouw [pleegmoeder] .
Ten aanzien van het schorsingsverzoek in hoger beroep (zaaknummer 200.342.281/02)
3.10.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar (incidenteel) verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bij voorraad uitvoerbaar verklaarde bestreden uitspraak ingetrokken. Omdat de moeder het schorsingsverzoek niet langer handhaaft, brengt dit met zich dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het schorsingsverzoek.
In de hoofdzaak in hoger beroep (zaaknummer 200.342.281/01)
De standpunten
3.11.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De moeder verblijft sinds 13 februari 2024 bij [instelling] in [woonplaats] . Deze plek is niet geschikt voor [minderjarige] . Bovendien kan zij ook, vanwege haar gezondheid, op dit moment niet voor [minderjarige] zorgen. De rechtbank heeft echter ten onrechte een brede machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend. De GI had de hulpverlening zoals de rechtbank in de beschikking van 12 september 2023 heeft benoemd moeten inzetten om de plaatsing van [minderjarige] bij grootmoeder (mz) te kunnen continueren. Ook had de GI aandacht moeten besteden aan de verbetering van de communicatie en de samenwerking tussen de moeder en grootmoeder mz. De GI heeft dat echter nagelaten. De hulpverlening is in de periode tot aan de bestreden beschikking zeer moeilijk tot stand gekomen. De moeder betwist dat dit te wijten was aan haar slechte bereikbaarheid. Ze had weliswaar geen vaste woon- of verblijfplaats, maar ze was wel telefonisch bereikbaar. Het maakt de moeder verdrietig dat zij door de GI nergens bij wordt betrokken. Ze voelt zich uitgesloten van haar moederrol. Zowel de moeder, [minderjarige] als grootmoeder (mz) wensen dat [minderjarige] bij grootmoeder (mz) geplaatst blijft. Dat [instantie 1] na de netwerkscreening een negatief advies voor de plaatsing van [minderjarige] bij grootmoeder (mz) heeft uitgebracht, was voornamelijk te wijten aan de slechte relatie tussen de moeder en grootmoeder (mz). Dit was echter al bekend op het moment van de plaatsing van [minderjarige] . De GI heeft daarom in het inleidend verzoekschrift de noodzaak van een brede machtiging onvoldoende onderbouwd. [minderjarige] ontwikkelt zich positief bij grootmoeder (mz). Hij krijgt daar rust, continuïteit en stabiliteit. Verder is gebleken dat grootmoeder (mz) leer- en begeleidbaar is en dat zij het geleerde ook in de praktijk kan toepassen. Dat grootmoeder (mz) [minderjarige] niet voldoende steun kan bieden en dat er in haar omgeving vooral ouderen wonen, is onvoldoende reden om [minderjarige] over te plaatsen. [minderjarige] heeft in zijn leven al vaak van verblijfplaats moeten wisselen en een doorplaatsing is daarom niet in zijn belang. Bovendien valt uit de jurisprudentie en de internationale verdragen een voorkeur voor een plaatsing binnen het eigen netwerk af te leiden. Verder is er sprake van een minder zware inbreuk op de bescherming van het gezinsleven wanneer [minderjarige] bij grootmoeder (mz) zou opgroeien, dan wanneer hij bij mevrouw [pleegmoeder] zou worden geplaatst. Ook is er sprake van ‘family life’ tussen grootmoeder (mz) en [minderjarige] . Tot slot zijn de omstandigheden na de bestreden beschikking gewijzigd. De relatie tussen de moeder en grootmoeder (mz) is sterk verbeterd, waardoor er ruimte voor de inzet van hulpverlening is ontstaan. Grootmoeder (mz) krijgt ondersteuning van het [instantie 2] , waardoor [minderjarige] niet in een loyaliteitsconflict kan belanden. Bovendien is de verhouding tussen de moeder en mevrouw [pleegmoeder] ook niet goed, waardoor het probleem door de overplaatsing niet wordt opgelost maar wordt verplaatst.
3.12.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht een brede machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aan de GI verleend. Het is niet aan de rechtbank om te bepalen waar [minderjarige] uiteindelijk wordt geplaatst. De uitkomst van de netwerkscreening van zowel de grootmoeder (mz) als mevrouw [pleegmoeder] stond ten tijde van de bestreden beschikking nog niet vast. [instantie 1] heeft na de netwerkscreening (opnieuw) negatief geadviseerd over de (voorzetting van de) plaatsing van [minderjarige] bij grootmoeder (mz). Het is daarom niet langer in het belang van [minderjarige] dat hij bij grootmoeder (mz) blijft wonen. De relatie tussen de moeder en grootmoeder (mz) is gebrouilleerd, waardoor er geen samenwerking tussen hen mogelijk is. Verder kan grootmoeder (mz) [minderjarige] onvoldoende stimuleren in zijn ontwikkeling. Zij geeft hem hiervoor geen ruimte doordat ze het van [minderjarige] overneemt wanneer ze denkt dat hij dingen niet zelf kan oplossen. Verder heeft grootmoeder (mz) nauwelijks een ondersteunend netwerk waarop ze kan terugvallen, woont ze in een omgeving die niet geschikt is voor kinderen en is ze door artrose minder mobiel. De GI kijkt altijd of er mogelijkheden zijn om een kind binnen het eigen netwerk te plaatsen. Gelet op de positieve screening van mevrouw [pleegmoeder] is de GI tot het besluit gekomen om [minderjarige] over te plaatsen. Voor [minderjarige] is mevrouw [pleegmoeder] ook een vertrouwd persoon uit zijn netwerk; zij kent [minderjarige] al vanaf zijn geboorte en hij verbleef al regelmatig bij haar. Uit de rapportage van [instantie 2] volgt dat de relatie tussen grootmoeder (mz) en de moeder kwetsbaar is en dat sprake is van een eerste pril herstel. Om een veilig klimaat voor [minderjarige] te bereiken zal er langdurige en intensieve gezinsbegeleiding noodzakelijk zijn. Voordat de GI hiervan duidelijke resultaten terug ziet blijft er een risico op loyaliteitsproblematiek bij [minderjarige] bestaan wanneer hij bij grootmoeder (mz) blijft wonen. [minderjarige] heeft bij de kindercoach en ook bij de rechtbank in juni 2024 verklaard dat hij bij grootmoeder (mz) wil blijven wonen, omdat hij daar weet wat er van hem wordt verwacht. Desgevraagd heeft hij ook verklaard dat hij graag bij mevrouw [pleegmoeder] verblijft, omdat zij leuke activiteiten met hem doet en actiever is. De uitspraken van [minderjarige] zijn dan ook terug te geleiden naar een eerste loyaliteitsconflict.
De GI betwist dat zij niet de benodigde hulpverlening heeft ingezet zoals de rechtbank in de beschikking van 12 september 2023 heeft benoemd. In de periode van oktober 2023 tot en met december 2023 heeft de moeder een onrustige periode gekend, waarin zij geen vaste woon- of verblijfplaats had. De moeder was weliswaar telefonisch bereikbaar, maar het was moeilijk met haar in contact te komen en ze was bij tijden niet aanspreekbaar. Ze werd dusdanig door haar eigen problematiek in beslag genomen dat de GI het met haar niet over [minderjarige] kon hebben. Verder zijn er verschillende hulpverleners betrokken geweest die zich bedreigd hebben gevoeld door de moeder, waardoor een wisseling van begeleiding heeft plaatsgevonden en waardoor gekeken moest worden of de zorgaanbieder nog wel bereid was om hulp aan de moeder te blijven verlenen. Vanaf januari 2024 is er actieve hulpverlening betrokken geweest bij zowel de moeder als grootmoeder (mz). Dit was de hoogst haalbare termijn, niet alleen vanwege de verslechterde psyche van de moeder, maar ook vanwege de aanmeldprocedures. De GI heeft wel altijd geprobeerd om de moeder zoveel mogelijk bij de ontwikkeling van en de beslissingen over [minderjarige] te betrekken.
Sinds 15 mei 2024 is er wekelijks begeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige] . Nu de moeder ook weer stabiliteit opbouwt is deze omgang recent uitgebreid met belmomenten. De GI erkent dat de relatie tussen de moeder en grootmoeder (mz) is verbeterd. Ook staat de grootmoeder (mz) open voor hulpverlening en adviezen. Deze gewijzigde omstandigheden zijn echter te pril om er op te vertrouwen dat de zorgen van de GI over het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] (verder) dreigt te verkeren volledig zullen worden weggenomen. [minderjarige] kan nu op een plek verblijven waar hij zich vrij kan uiten en waar hij met iedereen in zijn netwerk onbelast contact kan en mag hebben. Verder is het ontwikkelingsbelang van [minderjarige] niet alleen gelegen in de stabiele relatie tussen de moeder en grootmoeder (mz), maar wordt deze op de eerste plaats bepaald door [minderjarige] ’s belang om op een voor hem geschikte plek tot ontwikkeling te komen. De taken die horen bij de positieve ontwikkeling en opvoeding van [minderjarige] komen beter tot hun recht bij mevrouw [pleegmoeder] dan bij grootmoeder (mz). De GI is ervan op de hoogte dat ook de relatie tussen de moeder en mevrouw [pleegmoeder] niet goed is. Zij is echter een vanaf de geboorte vertrouwd persoon voor [minderjarige] . Mevrouw [pleegmoeder] kan een neutrale positie innemen ten opzichte van grootmoeder (mz) en de moeder. Dit blijkt ook uit het feit dat [minderjarige] na de plaatsing bij mevrouw [pleegmoeder] het contact met grootmoeder (mz) en de moeder heeft behouden. [minderjarige] maakt op dit moment een ontspannen indruk. De traumatherapie voor [minderjarige] was nog niet opgestart, omdat er eerst sprake moest zijn van een stabiele woonsituatie. De GI zal er nu op korte termijn voor zorgen dat de traumatherapie alsnog wordt opgestart.
3.13.
Grootmoeder (mz) heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft ten onrechte een brede machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] afgegeven. De GI heeft haar verzoek in eerste aanleg onvoldoende gemotiveerd. Grootmoeder (mz) heeft ook vóór juli 2023 herhaaldelijk voor [minderjarige] gezorgd. Zij heeft meer zorg verleend dan gebruikelijk is in de relatie tussen een grootmoeder en een kleinkind. Grootmoeder (mz) is daarmee een anker voor [minderjarige] geworden. Ze is in het verleden negatief gescreend omdat ze tegen de overplaatsing van de moeder met [minderjarige] naar [instantie 1] was. Ze voelde zich verantwoordelijk voor de zorg en veiligheid van [minderjarige] . Grootmoeder (mz) vond de situatie van de moeder destijds nog niet stabiel genoeg voor een moeder-kind-plaatsing bij [instantie 1] . Dit heeft voor een gespannen verhouding tussen de moeder en grootmoeder (mz) gezorgd.
De GI is tekortgeschoten in haar taak. Grootmoeder (mz) betwist dat de GI voldoende hulpverlening heeft ingezet na de eerste machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Pas in januari 2024 is er hulpverlening van [instantie 2] ingezet; dit betrof echter alleen een intake. De uiteindelijke hulpverlening is pas daadwerkelijk in april 2024, en daarmee na de bestreden beschikking, gestart. Het is daarom niet vreemd dat de verhouding tussen de moeder en grootmoeder (mz) onder druk is blijven staan. Uit de stukken blijkt dat ook grootmoeder (mz) zich heeft ingezet om de relatie tussen haar en de moeder te verbeteren. Vanaf februari 2024 is hun onderlinge relatie verbeterd, maar die relatie had nog beter kunnen zijn wanneer de GI meteen na de beschikking van 12 september 2023 hulpverlening had ingezet. De GI is te vroeg overgegaan tot doorplaatsing van [minderjarige] , omdat zij niet eerst de benodigde hulpverlening voor alle betrokkenen heeft ingezet. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] is een kwetsbaar kind dat in het verleden al veel heeft meegemaakt. Het aantal verhuisbewegingen moet daarom zo beperkt mogelijk zijn. [minderjarige] krijgt bij grootmoeder (mz) de zorg en aandacht die hij nodig heeft. De GI doorkruist dit met de overplaatsing van [minderjarige] naar mevrouw [pleegmoeder] . Verder heeft de GI nog steeds geen traumatherapie voor [minderjarige] ingezet. De inzet van traumatherapie moet niet afhankelijk zijn van de verblijfplaats van [minderjarige] . De omstandigheden bij grootmoeder (mz) waren voldoende stabiel om de traumatherapie te starten.
De bestreden beschikking moet daarom worden vernietigd en er dient een smalle machtiging, voor plaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, zijnde bij grootmoeder (mz), aan de GI te worden verleend.
De motivering van de beslissing
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.14.2.
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep van de moeder niet gericht is tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Vast staat dat [minderjarige] op dit moment niet bij de moeder thuis kan worden geplaatst en dat daarmee aan het wettelijke vereiste van artikel 1:265b lid 1 BW wordt voldaan.
Tussen de moeder en de GI is wel in geschil waar [minderjarige] geplaatst moet worden.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de plaatsing van [minderjarige] bij grootmoeder (mz) gecontinueerd had moeten worden en dat de rechtbank ten onrechte aan de GI een brede machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft verleend.
De GI is van mening dat de plaatsing van [minderjarige] bij mevrouw [pleegmoeder] meer in het belang van [minderjarige] is.
3.14.3.
Het hof overweegt hieromtrent dat de rechter in beginsel slechts toetst of aan de gronden voor een (verlening van een) machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige wordt voldaan. Het is dan vervolgens de taak van de GI om uitvoering te geven aan de door de rechter verleende machtiging tot uithuisplaatsing. Het is in principe niet de taak van de rechter om aan de GI op te dragen binnen welke setting de uithuisplaatsing van een minderjarige dient te worden gerealiseerd, behoudens bijzondere omstandigheden.
3.14.4.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat van bijzondere omstandigheden in deze zaak geen sprake is. De rechtbank heeft in de eerdere beschikking van 12 september 2023 – voornamelijk op basis van de inhoud van het raadsrapport van 24 augustus 2023 – besloten om [minderjarige] voor een kortdurende periode van een half jaar bij grootmoeder (mz) te plaatsen. In het raadsrapport is daarover geadviseerd dat tegen tijdelijke plaatsing bij oma geen bezwaren naar voren zijn gekomen en dat er een nieuwe uitgebreide screening moet worden gedaan. Reeds in die beschikking heeft de rechtbank bij de plaatsing van [minderjarige] bij oma de kanttekening geplaatst dat er tijd nodig is om te onderzoeken welke opvoedomgeving voor [minderjarige] het meest wenselijk is. In de daaropvolgende (bestreden) beschikking heeft de rechtbank overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is dat, hij in afwachting van de aangevraagde netwerkscreeningsonderzoeken, nog bij grootmoeder (mz) geplaatst blijft. Omdat de uitkomsten van de netwerkscreeningsonderzoeken ten tijde van de bestreden beschikking nog niet duidelijk waren, heeft de rechtbank – naar het oordeel van het hof – terecht een brede machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend. Op die manier had de GI de mogelijkheid – in het geval dat de netwerkscreening van grootmoeder (mz) negatief zou uitvallen – om [minderjarige] in een ander (netwerk)pleeggezin dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te plaatsen, zonder dat die doorplaatsing onnodig zou worden vertraagd.
3.14.5.
Nog daargelaten dat het hof in beginsel niet kan beslissen binnen welk specifiek netwerkpleeggezin dan wel accommodatie voor jeughulp [minderjarige] geplaatst wordt, overweegt het hof ten overvloede nog het volgende.
Zowel de netwerkscreening van grootmoeder (mz) als van mevrouw [pleegmoeder] heeft inmiddels plaatsgevonden. [instantie 1] is tot een negatief screeningsadvies van grootmoeder (mz) gekomen. Gelet op dit negatieve screeningsadvies is de continuering van de plaatsing van [minderjarige] bij grootmoeder (mz) niet langer in het belang van [minderjarige] . Dat inmiddels de verstandhouding tussen de moeder en grootmoeder (mz) is verbeterd, maakt dat niet anders. Het hof betrekt daarbij dat in het verleden herhaaldelijk sprake is geweest van een moeizame relatie tussen de moeder en grootmoeder (mz) en dat de moeder en grootmoeder (mz) op dit moment samen hetzelfde doel nastreven, te weten de continuering van de plaatsing van [minderjarige] bij grootmoeder (mz). Daarbij komt dat uit het screeningsadvies van [instantie 1] tevens volgt dat de gebrouilleerde relatie tussen de moeder en grootmoeder (mz) niet de enige reden was om te komen tot een negatief advies. Daarin wordt ook onder meer genoemd dat grootmoeder (mz) onvoldoende mogelijkheden heeft om [minderjarige] te stimuleren in zijn ontwikkeling. Dat de hulpverlening niet meteen na de beschikking van 12 september 2023 tot stand is gekomen, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. In hoger beroep is niet vast komen te staan dat de GI tekort is geschoten in de uitoefening van haar taak. De GI heeft van de rechtbank in de beschikking van 12 september 2023 de taak gekregen om binnen het gedwongen kader aan de onder rechtsoverweging 5.5. van die beschikking genoemde doelen te werken. Dat dit niet onmiddellijk na de afgifte van die beschikking is gelukt, is echter niet aan de GI te wijten. Zo heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken gesteld dat de moeder in die desbetreffende periode bij tijden niet aanspreekbaar en dus ook emotioneel niet beschikbaar was, dat zij teveel in beslag werd genomen door haar eigen problemen en dat de hulpverlening meerdere keren is stopgezet omdat de hulpverleners zich door de houding van de moeder bedreigd voelden.
Daar staat tegenover dat [instantie 1] tot een positief screeningsadvies van mevrouw [pleegmoeder] , zijnde de andere netwerkoptie, is gekomen. Mevrouw [pleegmoeder] is vanaf de geboorte bij [minderjarige] betrokken geweest en zij is voor [minderjarige] een vertrouwd persoon. In zoverre gaat het ook hier om een netwerkplaatsing. Dat ook de relatie tussen de moeder en mevrouw [pleegmoeder] moeizaam verloopt, maakt niet zonder meer dat een plaatsing van [minderjarige] bij mevrouw [pleegmoeder] niet in zijn belang is. Uit de screeningsadviezen komt naar voren dat [minderjarige] bij mevrouw [pleegmoeder] beter tot ontwikkeling kan komen dan bij grootmoeder (mz). Verder heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat [minderjarige] een ontspannen indruk maakt sinds de plaatsing bij mevrouw [pleegmoeder] en dat sprake is van een dusdanig stabiele plaats dat er binnenkort gestart kan worden met de voor [minderjarige] noodzakelijke traumatherapie. Tevens is gebleken dat er thans een structurele fysieke omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] tot stand is gekomen, hetgeen voorheen tijdens de plaatsing van [minderjarige] bij grootmoeder (mz) niet het geval was. [minderjarige] kan nu binnen het gezin van mevrouw [pleegmoeder] onbelast contact onderhouden met zowel de moeder als grootmoeder (mz).
Genoemde feiten en omstandigheden maken naar het oordeel van het hof dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om zijn verblijfplaats te wijzigen.
De grief van de moeder faalt derhalve.
3.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.342.281/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 maart 2024
.
in de zaak met zaaknummer 200.342.281/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 maart 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, A.M. Bossink en M.A. Ossentjuk en is op 29 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier