ECLI:NL:GHARL:2024:7698

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
200.346.954
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige Michaël Gabriël Kroon

In deze zaak gaat het om de beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige Michaël Gabriël Kroon. De moeder van Michaël verzoekt het hof om de beslissing van de kinderrechter te herzien, maar het hof oordeelt dat de eerdere beslissing in stand blijft. De kinderrechter had op 18 september 2024 besloten om Michaël onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland en hem uit huis te plaatsen in een gezinsvervangende omgeving. De moeder is het niet eens met deze beslissing en stelt dat zij voldoende zorg voor Michaël kan bieden door hem aan te melden bij een gespecialiseerde instelling. Het hof oordeelt echter dat de zorgen over Michaëls ontwikkeling en welzijn nog steeds aanwezig zijn en dat de moeder en de oma niet in staat zijn om de noodzakelijke hulpverlening te accepteren. Het hof bevestigt dat de GI de uiteindelijke beslissing neemt over de jeugdhulp en dat de plaatsing bij de door de moeder gewenste instelling niet kan worden gegarandeerd. De beslissing van de kinderrechter wordt bekrachtigd en de verzoeken van de moeder worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.954
(zaaknummer rechtbank Gelderland 440455)
beschikking van 12 december 2024
over de uithuisplaatsing van [de minderjarige] Michaël Gabriël Kroon
in de zaak van:
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. D.Z. Celik,
en
de raad voor de kinderbescherming,
die gevestigd is in Arnhem,
hierna: de raad,
en
[de oma],
die woont in [woonplaats1] ,
hierna: de oma,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
die gevestigd is in Arnhem,
hierna: de GI.

1.Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de beslissing van de kinderrechter om [de minderjarige] (geboren [in] 2014) onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1
De moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn de ouders van [de minderjarige] . De vader is in 2018 overleden.
2.2
Vanaf het overlijden van de vader had de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] . In de beschikking van 15 januari 2024 is de oma (de moeder van de moeder) samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] belast. Dat betekent dat de moeder en de oma belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kunnen nemen.
2.3
[de minderjarige] heeft in het verleden ook onder toezicht gestaan van de GI, namelijk van 10 september 2021 tot 10 september 2023. Het laatste verlengingsverzoek van de GI is door de kinderrechter afgewezen.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) heeft op 18 september 2024 op verzoek van de raad [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 18 september 2025 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een gezinsvervangende omgeving (pleeggezin of gezinshuis) tot 18 januari 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij vindt dat het hof het verzoek van de raad alsnog moet afwijzen. Als het hof dat niet doet, dan vindt de moeder dat [de minderjarige] bij [naam1] of één van de vijf andere door haar genoemde accommodaties moet worden geplaatst. De oma is het eens met de moeder.
4.2
De raad en de GI willen dat de beslissing van de kinderrechter in stand blijft.
4.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift van 22 oktober 2024 met producties en
  • een journaalbericht van mr. Celik van 28 november 2024 waarin de moeder haar oorspronkelijke verzoek heeft gewijzigd.
4.4
Het hof heeft [de minderjarige] uitgenodigd om zijn mening over de zaak te geven. Daar is geen gebruik van gemaakt.
4.5
De zitting bij het hof was op 29 november 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder, met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • de oma en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

5.Het oordeel van het hof

Wat staat er in de wet?
5.1
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders (in dit geval: de moeder en oma met gezamenlijk gezag) niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de moeder en de oma de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 en 253v lid 6 Burgerlijk Wetboek, hierna: BW).
5.2
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW).
Wat vindt de moeder?
5.3
De moeder vindt dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. Zij geeft toe dat [de minderjarige] hulp nodig heeft om verder te komen in zijn ontwikkeling, maar zij heeft zelf gezorgd voor de benodigde zorg voor [de minderjarige] door hem aan te melden bij [naam1] . De deskundigheid en gespecialiseerde begeleiding die [naam1] biedt, maakt een ondertoezichtstelling overbodig. Ondanks dat [naam1] een wachtlijst heeft, is een plaatsing op termijn bij [naam1] de beste optie, aldus de moeder.
Een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] is ook niet noodzakelijk. De moeder is het namelijk eens met de plaatsing van [de minderjarige] , maar alleen als hij bij [naam1] (of één van de vijf andere accommodaties) geplaatst wordt.
Wat vindt de raad?
5.4
De zorgen die er ten tijde van het raadsonderzoek waren, zijn er nog steeds. Hoewel de moeder zelf zegt de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet meer aan te kunnen, is het niet gelukt om hulp bij de moeder thuis in te zetten. [de minderjarige] werd regelmatig van school thuis gehouden. Hierdoor kon de hulp die op school voor hem was ingezet niet worden voortgezet. De moeder en de oma vertellen verhalen, zoals dat [de minderjarige] mishandeld is op de zorgboerderij en dat [de minderjarige] onderdeel is van een bende, waarvan de raad zich afvraagt of die kloppen. De oma komt ook verward over. Het baart de raad zorgen dat dit voor [de minderjarige] de dagelijkse realiteit is.
Wat is het oordeel van het hof?
Ondertoezichtstelling
5.5
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter [de minderjarige] op goede gronden onder toezicht heeft gesteld. Ten tijde van de beslissing van de kinderrechter waren er grote zorgen op verschillende gebieden in het leven van [de minderjarige] . Het hof is het eens met wat de kinderrechter in de beslissing hierover heeft overwogen en neemt die overwegingen hieronder over.
“(…) De negenjarige [de minderjarige] is een jongen die speciale zorg en aandacht nodig heeft doordat hij is gediagnosticeerd met autisme en hij een genetische afwijking heeft. Door de persoonlijke problematiek van [de minderjarige] vraagt de opvoeding en verzorging veel van zijn verzorger(s).
(…) [de minderjarige] is veelvuldig zonder toestemming niet aanwezig tijdens schooldagen. (…) Naast het schoolverzuim, is ook de (lichamelijke) verzorging van [de minderjarige] ondermaats, is hij vaak in de avond weg van huis en wordt hij belast met volwassenzaken. De noodzakelijke hulpverlening, zoals de logopedie voor de taalontwikkelingsstoornis van [de minderjarige] , komt niet van de grond doordat de handtekeningen van de moeder en de oma (mz) ontbreken. Ook de al op school ingezette taalontwikkelingshulp vanuit [naam2] zal stoppen door het verzuim van [de minderjarige] . (…) De moeder en de oma (mz) slagen er op dit moment niet in om [de minderjarige] voldoende in de maatschappij te laten meedraaien. Verder bestaan er zorgen over het gedrag van de oma (mz), aangezien zij verwarde uitspraken doet met beschuldigingen jegens anderen over onder andere mishandelingen, pesten en diefstal. Sinds 6 augustus 2024 wordt ook [de minderjarige] beschuldigd. Dit heeft ertoe geleid dat er een camera gericht staat op het bed van [de minderjarige] zodat hij in de gaten kan worden gehouden. De gedragingen van de moeder en de oma (mz) zijn een vorm van emotionele mishandeling en kunnen bij [de minderjarige] leiden tot diverse problemen, zoals hechtingsstoornissen, angst, depressie en een laag zelfbeeld.
(…)
De moeder heeft aangegeven ‘op’ te zijn. De oma (mz) neemt een groot deel van de opvoeding op zich, maar lijkt, net als de moeder, niet in staat om [de minderjarige] de rust, structuur en begrenzing te bieden die hij nodig heeft. (…) De (vrijwillige) hulpverlening slaagt er niet meer in om bij het gezin binnen te komen waardoor het zicht op [de minderjarige] en zijn ontwikkeling uitblijft.
(…)”
5.6
Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de raad aangevoerd dat de zorgen er nog onverminderd zijn. Hierover heeft de moeder gezegd dat zij zich niet herkent in wat de raad aan het hof heeft verteld, maar zij heeft dat op de mondelinge behandeling verder niet uitgelegd of toegelicht aan het hof. Het hof is van oordeel dat uit de stukken en uit wat de raad aan het hof heeft verteld, voldoende is gebleken dat de zorgen om [de minderjarige] , die de kinderrechter in zijn beslissing heeft genoemd, er nog steeds zijn. Daarmee is de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] een gegeven.
De moeder heeft (in haar beroepschrift) naar voren gebracht dat de ondertoezichtstelling niet nodig is omdat zij [de minderjarige] heeft aangemeld bij [naam1] . Het hof begrijpt hieruit dat de moeder stelt dat zij voldoende meewerkt aan (vrijwillige) hulpverlening, maar daarmee is het hof het niet eens. Uitsluitend de aanmelding bij [naam1] is niet voldoende om de zorgen rondom [de minderjarige] weg te nemen. De raad heeft aangevoerd dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om te wachten totdat er een plek voor [de minderjarige] bij [naam1] is. Het hof is het eens met de raad. Het hof vindt de zorgen rondom [de minderjarige] hiervoor te groot. Ook weegt het hof daarbij mee dat de moeder eerder niet heeft willen meewerken aan de inzet van hulpverlening (ambulante spoedhulp). Het hof is van oordeel is dat de moeder en de oma op dit moment onvoldoende bereid en in staat zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] zelfstandig weg te nemen en de noodzakelijke hulpverlening te accepteren.
Uithuisplaatsing
5.7
De kinderrechter heeft geoordeeld dat een uithuisplaatsing nodig is omdat er geen andere alternatieven zijn om de zorgelijke situatie te doorbreken. Het hof is het eens met de kinderrechter. Zoals het hof hiervoor ook heeft overwogen, vindt het hof het niet in het belang van [de minderjarige] om te wachten totdat er een plek voor [de minderjarige] bij [naam1] is. De raad en de GI hebben op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat [de minderjarige] sinds 22 oktober 2024 bij [naam3] verblijft. Het gaat beter met hem: [de minderjarige] gaat naar school en heeft leeftijdsgenoten om zich heen.
De moeder wil graag dat [de minderjarige] bij [naam1] wordt geplaatst, ook omdat dit voor haar dichterbij is. Het hof kan hierover echter niet beslissen. Het is immers de GI – in de persoon van de jeugdbeschermer – die bepaalt of, en zo ja welke, jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel (artikel 3.5, eerste lid van de Jeugdwet). De GI kan uitsluitend die jeugdhulp inzetten die de gemeente heeft ingekocht. Het woonplaatsbeginsel bepaalt welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Het is dus de vraag of plaatsing in één van de door de moeder genoemde accommodaties mogelijk is, nog los van de omstandigheid dat nog niet duidelijk is of de door de moeder gewenste accommodatie aansluit bij de behoeften van [de minderjarige] . Hieruit volgt ook dat het hof het verzoek van de moeder om [de minderjarige] in één van de andere door haar genoemde accommodaties niet kan toewijzen.
De GI houdt overigens wel rekening met de wens van de moeder. De GI heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat er een gesprek is geweest bij [naam1] . Op het moment dat er een plek beschikbaar is bij [naam1] , zal de GI onderzoeken of overplaatsing naar [naam1] op dat moment in het belang van [de minderjarige] is.
5.8
Kortom, het hof zal die beslissing daarom in stand houden (bekrachtigen) en de verzoeken van de moeder afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) van 18 september 2024;
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, J.B. de Groot en C.M. Schönhagen, en is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.