ECLI:NL:GHAMS:2022:3441

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
200.305.813/01, 200.307.384/01 en 200.313.183/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen en de status van belanghebbenden in het familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De ouders van de kinderen, de vader en de moeder, hebben in hoger beroep verzocht om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen en om de kinderen terug te plaatsen bij de grootmoeder en de tante. De grootmoeder en de tante hebben ook hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft hen niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep, omdat zij niet langer als belanghebbenden werden aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 15 april 2019 bij de oom verblijven en dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De ouders hebben hun zorgen geuit over de ontwikkeling van de kinderen bij de oom en hebben verzocht om een feitenonderzoek en de uitvoering van aanbevelingen van een psycholoog. Het hof heeft echter geoordeeld dat de kinderen goed gedijen bij de oom en dat er geen aanleiding is om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen. De verzoeken van de ouders zijn afgewezen en de eerdere beschikkingen van de kinderrechter zijn bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.305.813/01, 200.307.384/01 en 200.313.183/01
zaaknummers rechtbank: C/15/319728 / JU RK 21-1594 en C/15/325500 / JU RK 22-307
beschikking van de meervoudige kamer van 6 december 2022 in de zaak met zaaknummers 200.305.813/01 en 200.313.183/01 in de zaak van

1.[de vader] ,

verder te noemen: de vader,

2. [de moeder] ,

verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [plaats A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep
en
[de oom] ,
wonende te [plaats C] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de oom,
advocaat: mr. D.E. Post te Heerhugowaard.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] )
en in de zaak met zaaknummer 200.307.384/01

1.[de grootmoeder] ,

wonende te [plaats A] ,
verder te noemen: de grootmoeder,

2. [de tante] ,

wonende te [plaats A] ,
verder te noemen: de tante,
verzoeksters in hoger beroep,
advocaat: mr. M. van der Weide te Alkmaar,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de ouders;
- de oom;
- [kind 2] ;
- [kind 1] .
In zijn adviserende taak is in alle zaken gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kinderrechter) van 25 oktober 2021 en 12 april 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
in zaaknummer 200.305.813/01:
- het beroepschrift van de ouders, binnengekomen op 25 januari 2022;
- een brief van de zijde van de ouders, met bijlagen, van 12 mei 2022;
in zaaknummer 200.307.384/01:
- het beroepschrift van de grootmoeder en tante, binnengekomen op 25 januari 2022;
- een brief van de GI van 25 maart 2022, met bijlage;
in deze beide zaken:
- het verweerschrift van de oom, binnengekomen op 29 maart 2022;
- een brief van de GI van 12 mei 2022, met bijlagen;
- een brief van de GI van 13 mei 2022, met bijlage;
- een e-mail van de raad van 17 mei 2022;
in zaaknummer 200.313.183/01:
- het beroepschrift van de ouders, binnengekomen op 12 juli 2022;
- het verweerschrift van de grootmoeder en de tante, binnengekomen op 1 september 2022;
- een brief van de GI met bijlagen, ingekomen op 30 september 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 oktober 2022 plaatsgevonden tegelijkertijd met de behandeling van de zaken met zaaknummers 200.305.843/01, 200.305.815/01 en 200.311.365/01.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de grootmoeder en de tante, bijgestaan door hun advocaat;
- twee medewerkers van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De moeder en de oom zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen op de zitting.
Tevens is verschenen [Y] die als informant door het hof is gehoord.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [kind 1] , geboren [in] 2012, [kind 2] , geboren [in] 2017 en [kind 3] (hierna: [kind 3] ), geboren [in] 2019. [kind 3] is overleden op 13 april 2019.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] en [kind 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
De kinderen staan sinds 19 april 2018 onder toezicht, aanvankelijk van de Stichting Jeugdbescherming [plaats D] . De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd. Bij beschikking van 23 november 2018 is de Stichting Jeugdbescherming [plaats D] vervangen door de GI.
Op 19 april 2018 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een crisispleeggezin verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd. De kinderen verbleven sinds 7 juli 2018 bij [de grootvader] (hierna: de grootvader) en de grootmoeder en de tante. De grootvader en de grootmoeder zijn de ouders van de vader en de tante. De grootvader is op 22 januari 2022 overleden.
Sinds 15 april 2019 verblijven de kinderen bij de oom; hij is een broer van de moeder.

4.De omvang van het geschil

Zaaknummers 200.305.813/01 en 200.307.384/01
4.1
Bij de bestreden beschikking van 25 oktober 2021 met zaaknummer C/15/319728/ JU RK 21-1594 zijn, voor zover thans van belang, overeenkomstig het verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 19 april 2022.
4.2
De ouders verzoeken, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de GI ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen. De ouders verzetten zich niet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
De ouders verzoeken daarnaast alsnog de conclusies en adviezen uit het rapport van [X] (hierna: [X] ) te laten uitvoeren, zodat de kinderen zo spoedig mogelijk kunnen verblijven in een pleeggezin waar zij wel krijgen wat zij behoeven en nodig hebben en zelf wensen.
De ouders verzoeken tevens een feitenonderzoek te gelasten naar deze zaak en te bepalen dat naar aanleiding daarvan op basis van een daaruit voortkomende en op feiten gebaseerde analyse in samenwerking met de ouders doelen worden gesteld, alsmede de benodigde plannen van aanpak worden opgesteld waaraan voortvarend met de ouders aan de slag wordt gegaan door een GI.
4.3
De grootmoeder en de tante verzoeken, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking van 25 oktober 2021, het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen, althans te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgegeven voor een netwerkplaatsing, te weten bij de grootmoeder en de tante.
4.4
De oom verzoekt de ouders en de grootmoeder en de tante niet-ontvankelijk te verklaren in hun beroepen, dan wel hun verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
De GI verzoekt - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Zaaknummer 200.313.183/01
4.6
Bij de bestreden beschikking van 12 april 2022 met zaaknummer C/15/325500 / JU RK 22-307 heeft de kinderrechter, voor zover thans van belang, overeenkomstig het verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 19 oktober 2022.
4.7
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de GI ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen.
4.8
De grootmoeder en de tante verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de GI ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
4.9
De GI verzoekt – naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.1
Ter zitting in hoger beroep heeft de oom verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In alle zaken
Verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling
5.1
De ouders hebben [Y] (hierna: [Y] ), cliënt counselor bij Veniatis, in de arm genomen om onderzoek te verrichten. Omdat hij stelde dat hij nog niet over alle relevante documenten beschikte, hebben de ouders verzocht om aanhouding van de zitting bij het hof van 23 mei 2022. Kort daarna hebben ook de grootmoeder en de tante – met dezelfde reden – om aanhouding verzocht. [Y] heeft mr. Van der Weide op 19 mei 2022 bericht dat hij een uitstel van twaalf weken adviseerde om 100% zeker te zijn dat hij alle tijd had. In reactie op het uitstelverzoek heeft het hof de ouders en de grootmoeder en de tante (hierna gezamenlijk: verzoekers) bericht aanleiding te zien om de zitting van 23 mei 2022 te benutten voor het voeren van regie. De advocaat van de grootmoeder en de tante heeft vervolgens verzocht de zitting niet door te laten gaan (en dus geen regiezitting te houden). Dat verzoek is door het hof gehonoreerd. Evenmin heeft een inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De zaak is vervolgens aangehouden tot 12 oktober 2022.
5.2
[Y] heeft het hof op 10 oktober 2022 bericht dat hij een technisch probleem met de opslag op de harde schijf van zijn computer had opgelopen als gevolg waarvan hij zijn onderzoek niet tijdig kon afronden voor de zitting van 12 oktober 2022. Nadat het hof [Y] had laten weten dat een verzoek tot aanhouding alleen door een advocaat van (een van) de belanghebbende(n) kan worden ingediend, heeft de advocaat van de ouders op 10 oktober 2022 een verzoek tot uitstel van de zitting gedaan. De ouders hebben daarin gesteld dat [Y] door overmacht zijn rapport niet tijdig gereed kon hebben en dat dit rapport van onmisbare waarde is voor de inhoudelijke behandeling van de zaken. De grootmoeder en de tante hebben het uitstelverzoek van de ouders ondersteund. De oom en de GI hebben bezwaar gemaakt tegen uitstel van de behandeling.
5.3
Het hof heeft het verzoek tot uitstel afgewezen, omdat het niet voldeed aan de vereisten die zijn genoemd in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, kort gezegd omdat op een te laat moment om uitstel van de mondelinge behandeling is gevraagd, in aanmerking genomen dat na de eerder geplande mondelinge behandeling van 23 mei 2022 voldoende tijd was gegeven om alsnog stukken in te dienen. De ouders hadden desgewenst op het moment dat op 9 augustus 2022 de mondelinge behandeling op 12 oktober 2022 werd gepland, kunnen aangeven dat [Y] zijn onderzoek niet tijdig kon afronden.
5.4
Ter zitting in hoger beroep hebben verzoekers hun verzoek tot uitstel uitdrukkelijk herhaald. Zij hebben grote zorgen geuit over het verblijf van de kinderen bij de oom; de vader heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat sprake is van een levensbedreigende situatie. Verzoekers hebben betoogd dat het feitenonderzoek van [Y] dat zal uitwijzen en dat het onderzoeksrapport van [Y] daarom dermate belangrijk is voor de behandeling van de zaken, dat het nut van de zitting komt te ontvallen indien het hof niet over dat rapport beschikt. Zonder het rapport zou het hof bovendien een onjuiste beslissing geven. Verzoekers verwachten dat de uitkomst van het rapport zal zijn dat de plaatsing van de kinderen bij de oom in 2019 onterecht heeft plaatsgevonden. Zij zullen dan een verzoek tot herroeping indienen.
5.5
Verzoekers hebben - ook desgevraagd - niet concreet gesteld wat het onderzoek – dat in grote lijnen gereed zou moeten zijn – aan nieuwe gegevens zal opleveren. Het had op hun weg gelegen om te stellen welke informatie in het aan het hof voorliggende dossier onjuist dan wel ontbrekend is en op grond van welke nieuwe feiten [Y] tot zijn conclusie komt dat de beschikking van 15 april 2019 op onjuiste gronden is gegeven. Ter zitting in hoger beroep is in dat verband gesproken over de zitting bij de rechtbank bij welke gelegenheid [Y] heeft gesproken over aanranding van de kinderen door de oom (waarna de GI direct actie heeft ondernomen). Ter zitting bij het hof heeft [Y] echter ontkend de oom van aanranding te hebben beschuldigd. De advocaat van de grootmoeder en de tante heeft voorts verklaard dat een dergelijke opmerking in het proces-verbaal van die rechtbankzitting niet terug te vinden is. Dat de oom zelf als slachtoffer een misbruikverleden heeft en dat ook [kind 1] misbruikt is door ditzelfde familielid, is een gegeven dat uit de stukken blijkt en bij het hof dus reeds bekend is. Nu verzoekers voor het overige niet hebben toegelicht wat het rapport van [Y] in concrete zin zal aandragen dat niet reeds uit het dossier blijkt en waaruit blijkt dat sprake is van een dreigende situatie, hebben zij op dit punt niet aan hun stelplicht voldaan. Het hof ziet dan ook nog steeds onvoldoende aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden tot het rapport van [Y] gereed is.
Zijn de grootmoeder en de tante belanghebbenden?
5.6
Op grond van artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende.
5.7
De grootmoeder en de tante zijn de afgelopen jaren meermaals als belanghebbenden aangemerkt, zoals in de beschikking van hof Arnhem-Leeuwarden van 21 november 2019 en de beschikking van de kinderrechter van 8 december 2020. Zij zijn het er dan ook niet mee eens dat de kinderrechter hen in de bestreden beschikking van 25 oktober 2021 niet heeft aangemerkt als belanghebbenden en dat in de beschikking van 12 april 2022 hun verzoek om alsnog als zodanig te worden aangemerkt is afgewezen. De kinderen hebben een substantiële periode van hun jonge leven in het gezin van de grootouders en de tante gewoond. Daarmee is sprake van family life.
De ouders zijn het met de grootmoeder en de tante eens dat laatstgenoemden belanghebbenden zijn in de onderhavige procedures. Deze procedures grijpen immers nog steeds rechtstreeks in op hun gezinsleven. Bovendien ligt het perspectief van de kinderen mogelijk bij hen.
De oom en de GI zijn van mening dat de kinderrechter de grootmoeder en de tante terecht niet als belanghebbenden heeft aangemerkt.
5.8
Het hof stelt vast dat de inhoud van de te toetsen beschikkingen de verzorging en opvoeding van de kinderen betreft. De kinderen hebben bij de grootmoeder en de tante gewoond en zijn dus enige tijd door hen opgevoed en verzorgd geweest. Terecht hebben de GI en de oom in hun respectieve verweerschriften echter opgemerkt dat die periode reeds drie-en-een-half jaar geleden is afgesloten toen de kinderen zijn overgeplaatst naar de oom. Naar het oordeel van het hof kan thans niet meer worden gezegd dat de grootmoeder en de tante rechtstreeks in hun belangen worden geraakt voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft. Weliswaar menen zij, met de ouders, dat de kinderen weer bij hen moeten worden geplaatst en is het de bedoeling dat er weer een omgangsregeling tot stand komt met de kinderen, maar dat maakt hen nog geen belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv, maar veeleer betrokken familieleden. Dat de grootmoeder en de tante in procedures in het verleden wel als belanghebbenden zijn aangemerkt, maakt het voorgaande evenmin anders. In elke procedure dient opnieuw te worden getoetst op wiens rechten of verplichtingen die rechtstreeks betrekking heeft. Door hun grote betrokkenheid ervaren de grootmoeder en de tante dat zij worden geraakt in hun rechten, maar in juridisch opzicht is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van de kinderen bij hen te lang geleden is om hen nog langer als belanghebbenden te bestempelen.
5.9
Nu de grootmoeder en de tante geen belanghebbenden zijn voor zover het de uithuisplaatsing betreft, kunnen zij niet worden ontvangen in hun hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.307.384/01. Op grond van artikel 358 Rv kan immers alleen door de verzoeker en de belanghebbenden hoger beroep worden ingesteld.
Ook brengt voorgaand oordeel mee dat zij geen verweerschrift konden indienen in de zaak met zaaknummer 200.313.183/01. Dat zij daartoe aanvankelijk wel in de gelegenheid waren gesteld door het hof, berustte op een fout die een week later is rechtgezet. Op grond van deze verkeerde handeling door het hof, die tijdig is hersteld, konden de grootmoeder en de tante niet ervan uitgaan dat zij toch een verweerschrift konden indienen.
In de zaken met zaaknummers 200.305.813/01 en 200.313.183
Gang van zaken rond de zitting in eerste aanleg
5.1
De ouders hebben zich erover beklaagd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij zijn weggelopen bij de zitting van 25 oktober 2021 voordat alle betrokkenen hadden kunnen reageren op hun aanhoudingsverzoek. Zij zijn het evenmin eens met de overweging dat zij de procedure al meerdere keren zouden hebben vertraagd met een verzoek tot aanhouding en dat bij het plannen van de zitting rekening zou zijn gehouden met hun verhinderdata. Geen van deze overwegingen berust volgens de ouders op de waarheid. In hun hoger beroep tegen de beschikking van 12 april 2022 hebben zij een soortgelijke grief geformuleerd: de rechtbank had niet mogen overwegen dat de ouders niet zijn verschenen en dat zij niet van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt om hun standpunten ter zitting nader toe te lichten.
Wat daar verder ook van zij, nu het hoger beroep mede dient om fouten en omissies uit eerste aanleg te herstellen en de zitting in hoger beroep is gepland in overleg met de ouders en hun advocaat waarna zij de gelegenheid hebben gekregen om hun standpunten toe te lichten, behoeft deze grief in zoverre geen verdere bespreking meer.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.11
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.12
De ouders zijn van mening dat een plaatsing van de kinderen bij de grootmoeder en de tante in het belang van de kinderen is. Toen de kinderen nog bij de grootmoeder en de tante woonden, ging het goed met hen; de betrokken hulpverleners zagen dat ook en de raad heeft na een geschiktheidsonderzoek een positief advies gegeven. Zij hebben een goede band met elkaar, er waren geen zorgen over de veiligheid en ook de kinderen zelf wilden graag blijven. De ouders zijn het dan ook van meet af aan oneens geweest met de overplaatsing van de kinderen naar de oom. De aanleiding voor de overplaatsing was volgens de ouders een melding van de oom die de indruk wekte dat [kind 3] onder verdachte omstandigheden zou zijn overleden, refererend aan het drugsverleden van de ouders en de persoonlijke problemen van de moeder. Zonder enig onderzoek naar de herkomst en het waarheidsgehalte van die melding zijn de kinderen bij de oom geplaatst, hetgeen de ouders overigens pas na een jaar bekend is geworden. Door de patholoog is vastgesteld dat er geen sprake is van een misdrijf, maar van een natuurlijke dood van [kind 3] .
De ouders twijfelen aan de geschiktheid van de oom als opvoeder en verzorger van de kinderen. Volgens de ouders gaat het niet goed met de kinderen sinds hun overplaatsing terwijl het wel goed ging toen de kinderen nog bij de grootouders verbleven. Bovendien hadden de ouders toen structurele, frequente omgang met de kinderen terwijl zij de kinderen thans ruim een jaar niet hebben gezien. De ouders maken zich zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen. Zowel [kind 1] als de oom is seksueel misbruikt door de grootvader van de moeder en de oom. Ter onderbouwing van hun zorgen hebben de ouders verwezen naar het rapport van [X] . Daaruit blijkt onder andere dat sprake is van ontwikkelingsachterstanden op meerdere terreinen en onderstimulatie.
De onterechte overplaatsing heeft het vertrouwen van de ouders in zowel de GI als de oom ernstig beschadigd. Daarbij komt dat de GI van meet af aan niet heeft willen samenwerken met de ouders.
De slotsom is dat de ouders het oneens zijn met beide verlengingen van de machtiging tot uithuisplaatsing.
5.13
De oom wijst erop dat inmiddels in een groot aantal beschikkingen is beslist over de rechtmatigheid van de plaatsing van de kinderen bij hem in april 2019. Daarin is keer op keer geoordeeld dat deze overplaatsing terecht en op juiste gronden heeft plaatsgevonden. Uit de verslagen van pleegzorginstantie Jarabee blijkt dat de kinderen zich goed ontwikkelen bij de oom; hij biedt de kinderen een stabiele, liefdevolle en veilige opvoedomgeving. De bijzondere curator, de GI en de pleegzorginstanties bevestigen allen dat de kinderen goed zitten bij de oom. Het rapport van [X] – die tot een andere conclusie komt – is gebaseerd op eenzijdig onderzoek waarin de kinderen, zonder medeweten en instemming van de GI en de oom, zijn gesproken en geobserveerd tijdens de omgangsweekenden bij verzoekers. Dit onderzoek is in eerdere procedures reeds terzijde geschoven.
De oom meent dat voldoende onderzoek is gedaan naar de beste verblijfplek voor de kinderen en dat het niet in het belang van de kinderen is om hen wederom te belasten met een soortgelijk onderzoek.
5.14
De GI stelt dat het met beide kinderen goed gaat. Zowel de GI als Jarabee is van mening dat de oom aansluit bij wat de kinderen nodig hebben. De kinderen krijgen momenteel geen specifieke hulpverlening meer. Het is voor de kinderen belangrijk dat beide werelden (van enerzijds de oom en anderzijds verzoekers) minder gescheiden zijn.
[kind 1] is onderzocht op zijn intelligentie en hij scoort op de grens van hoogbegaafdheid. Wanneer dit aan de orde is, wordt vaak gezien dat kinderen op sociaal-emotioneel vlak wat achterblijven. Op school wordt ingestoken op een verbreding van de lesstof in plaats van een verdieping omdat het verschil met zijn groepsgenootjes anders te groot wordt en het niet de voorkeur heeft hem een groep over te laten slaan. Omdat de school maatwerk levert, krijgt [kind 1] cognitief gezien voldoende uitdaging, maar hij zit daarnaast ook beter in zijn vel. Hij ontwikkelt zich uitstekend in sociaal opzicht.
Ook [kind 2] ontwikkelt zich positief. Zij is steeds minder afwachtend, toont initiatief en uit zich veel meer. Zij heeft minder last van haar glutenallergie, omdat haar voeding hierop is aangepast.
5.15
Het hof overweegt als volgt.
De kern van het betoog van de ouders is dat zij zich zorgen maken over het verblijf van de kinderen bij de oom en dat zij willen bewerkstelligen dat de kinderen terugkeren naar de grootmoeder en de tante. Het hof stelt vast dat de ouders niet betwisten dat zijzelf op dit moment niet de volledige zorg en opvoeding van de kinderen aankunnen. Hun wens is dan ook dat de kinderen terugkeren naar de grootmoeder en de tante en dat de kinderen mogelijk op den duur weer bij de ouders kunnen wonen. Voor zover de ouders terugplaatsing bij de grootmoeder en de tante beogen, overweegt het hof dat de ouders die uitkomst met de onderhavige procedure niet kunnen bereiken. De invulling van de uithuisplaatsing is immers niet aan het hof, maar aan de GI; zij beslist waar de kinderen op grond van de machtiging worden geplaatst. De wet biedt de ouders geen mogelijkheid de rechter te verzoeken de verblijfplaats van de kinderen bij de grootmoeder en de tante te bepalen. Het hof kan dus niet bepalen dat de kinderen weer bij de grootmoeder en de tante worden geplaatst.
Het hof kan wel de bestreden beschikkingen vernietigen en de inleidende verzoeken van de GI afwijzen. Gevolg daarvan zou zijn dat de kinderen teruggaan naar hun gezagdragende ouders, die hebben aangegeven op dit moment niet zelf voor de kinderen te kunnen zorgen. Voor zover de ouders hebben betoogd dat zij de kinderen vervolgens zelf bij de grootmoeder en de tante kunnen onderbrengen, gaat het hof aan dit betoog voorbij. Een vrijwillige plaatsing van de kinderen is immers niet mogelijk, omdat de kinderen onder toezicht staan; voor plaatsing buiten het gezin is dan ook een machtiging tot uithuisplaatsing nodig (artikel 1:265a BW).
5.16
Voor zover de ouders met hun verzoek beogen dat de kinderen worden teruggeplaatst bij hen, waarna een machtiging tot plaatsing bij de grootmoeder en de tante kan worden verzocht, wijst het hof dit verzoek af. Het is niet in het belang van de kinderen om zonder meer van hun vertrouwde plek bij de oom te worden weggehaald. Zij wonen al ruim drie-en-half jaar bij hem en inmiddels hebben zij de ouders een jaar niet gezien. Daar komt bij dat in het dossier geen aanwijzingen te vinden zijn dat de kinderen het niet goed hebben bij de oom. Het gaat goed met hen, zelfs in die mate dat zij geen specifieke hulpverlening meer hoeven te krijgen.
Uit het verslag van Jarabee van 9 april 2020 blijkt dat beide kinderen signalen lieten zien van een veilige hechting aan de oom. De oom sluit goed aan bij de behoeften van [kind 1] en hij voelt van nature goed aan wat wel en niet bij hem werkt. [kind 2] heeft een grote sprong gemaakt in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Jarabee heeft dit herhaald in haar plannen van 18 juli 2022.
Die ontwikkeling wordt ook gezien door de GI. In de OTS-rapportage van 1 februari 2022 staat vermeld dat [kind 1] zichtbaar is gegroeid ‘in de bouwstenen van gehechtheid’ en dat hij uitspreekt dat hij het fijn vindt bij de oom. Ook [kind 2] laat een veilige gehechtheid zien en zij is vrolijker en zelfverzekerder. In de risicotaxatie scoorde de woonsituatie van de oom ten aanzien van de veiligheid op alle punten goed tot zeer goed.
Dit bevestigt het beeld dat de bijzondere curator in haar rapport van 25 juni 2020 heeft beschreven, namelijk dat dat de kinderen bij de oom een stabiele, liefdevolle basis krijgen.
Ook de raad heeft in zijn rapport van 31 maart 2022 geconstateerd dat de kinderen een positieve ontwikkeling en groei doormaken. [kind 1] is bovengemiddeld intelligent waardoor hij op school een aangepast programma volgt. [kind 2] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat nadat zij eerder iets achterliep in haar ontwikkeling.
Gezien deze stukken deelt het hof de zorgen van de ouders over het verblijf van de kinderen bij de oom niet. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen dan ook terecht verlengd.
Onderzoek van [X]
5.17
De ouders zien hun zorgen over de situatie van de kinderen bevestigd in het rapport van [X] . Zij heeft bij beide kinderen een zeer forse achterstand, en onderstimulatie van [kind 2] geconstateerd. [X] adviseert gedegen onderzoek naar de opvoedingsplek waar [kind 1] het beste tot zijn recht komt qua intelligentie. Hij heeft behoefte aan een stimulerend milieu, met veel mogelijkheid tot buiten sporten en buiten spelen, waar contacten met zijn ouders en de andere opvoeder(s) gemaakt en gehouden worden en die hem gunnen dat dit regelmatige contacten zijn.
De ouders verzoeken te bepalen dat de conclusies en adviezen van [X] worden uitgevoerd. Of die aanbevelingen worden gevolgd en uitgevoerd, is echter niet aan het hof, maar aan de GI. Het hof constateert voorts dat inmiddels nader psychodiagnostisch onderzoek is verricht bij [kind 1] , waardoor hij passend onderwijs krijgt op zijn school en waardoor hij ook in sociaal-emotioneel opzicht beter tot zijn recht komt. Ook heeft [kind 1] speltherapie gehad die is geëindigd omdat de doelen waren behaald.
Feitenonderzoek
5.18
Tot slot hebben de ouders verzocht een feitenonderzoek te gelasten naar de zaak en te bepalen dat naar aanleiding daarvan op basis van de daaruit voortkomende en op feiten gebaseerde analyse in samenwerking met de ouders doelen worden gesteld, alsmede de benodigde plannen van aanpak worden opgesteld waaraan voortvarend met de ouders aan de slag wordt gegaan. Zoals al eerder aan de orde is gekomen, is het vertrouwen van de ouders in de GI ernstig beschadigd. Daarom willen zij dat alsnog aan waarheidsvinding wordt gedaan.
Daargelaten dat [Y] kennelijk op verzoek van de ouders feitenonderzoek (heeft) verricht en in de afrondende fase is van dit onderzoek, hebben de ouders niet gesteld welke feiten moeten worden onderzocht en op welke wijze die van belang zijn voor de beoordeling van de huidige verlengingen van de machtiging tot uithuisplaatsing. Ook desgevraagd ter zitting hebben zij niet aangegeven welke feiten en omstandigheden zo zorgelijk zijn dat die nader onderzocht dienen te worden. Het is bovendien aan de GI om ter vervulling van haar wettelijke taak met de ouders het hulpverleningsplan op te stellen. Het verzoek van de ouders is te onbepaald en geeft de indruk dat het hof opdracht zou kunnen geven om naast de GI een andere organisatie in te kunnen inschakelen om dergelijke taken die samenhangen met de uitvoering van de ondertoezichtstelling te verrichten. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
5.19
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummers 200.305.813/01 en 200.313.183/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep van 25 oktober 2021 met kenmerk C/15/319728/ JU RK 21-1594 voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep van 12 april 2022 met kenmerk C/15/325500 / JU RK 22-307 voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd;
wijst af het meer of anders verzochte;
In de zaak met zaaknummer 200.307.384/01
verklaart de grootmoeder en de tante niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 6 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.