Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
Terugbetaling
Ingangsdatum
Terugbetaling
manheeft verzocht om terugbetaling door de vrouw van de te veel door hem betaalde partneralimentatie vanaf 7 september 2023. De
vrouwheeft hiertegen verweer gevoerd.
hofoverweegt als volgt.
3.Bespreking van de middelen in het principale en het incidentele beroep
Korte introductie van de cassatiemiddelen en volgorde van bespreking
middel in het principale beroepbestaat uit drie onderdelen en verschillende subonderdelen. De eerste twee onderdelen richten zich tegen r.o. 6.15. van de bestreden beschikking, hiervoor onder 2.15 geciteerd. Het derde onderdeel bevat een voortbouwklacht.
eerste onderdeelklaagt kort gezegd dat het hof, door na te laten zich een beeld te vormen van de terugbetalingsverplichting en te toetsen of die in redelijkheid kan worden aanvaard, de in de vaste rechtspraak van de Hoge Raad aanvaarde maatstaf inzake terugbetaling heeft miskend, alsmede dat het hof buiten het partijdebat is getreden en de artikelen 149 en 150 Rv heeft miskend met zijn oordeel dat de man het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in de bedragen die hij aan de vrouw ten behoeve van haar levensonderhoud heeft betaald.
tweede onderdeelklaagt dat het hof met zijn voornoemde oordeel in r.o. 6.15. inzake het terugbetalingsverzoek (ook) heeft miskend dat het aan de hand van de beschikbare gegevens moet beoordelen of in dit geval terugbetaling van de vrouw kan worden verwacht.
middel in het incidentele beroepkeert zich tegen de beslissing in het dictum dat de man aan de vrouw met ingang van 7 september 2023 als uitkering tot haar levensonderhoud € 18,- per maand moet betalen. Dit middel klaagt dat het hof het in r.o. 6.15. vooropgestelde kader voor de beoordeling van een verzoek tot verlaging van een onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht verkeerd en/of onbegrijpelijk heeft toegepast en de vereiste behoedzaamheid bij een beslissing tot verlaging met terugwerkende kracht van een onderhoudsbijdrage heeft miskend.
afwijzing van het op terugbetaling gerichte verzoekvan de man, terwijl het incidentele beroep de zaak benadert over de band van de
ingangsdatumvan de door het hof op een lager bedrag vastgestelde partneralimentatie. Ik zie aanleiding om eerst het middel in het incidentele beroep te bespreken, omdat het bestaan van een eventuele terugbetalingsverplichting in de eerste plaats afhangt van de ingangsdatum van de door het hof op een lager bedrag vastgestelde onderhoudsbijdrage. Het hierna te schetsen juridisch kader is gemeenschappelijk en dient ter inleiding van de bespreking van de beide middelen.
verlaagtmet ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum, dan ontstaat voor de alimentatiegerechtigde – in beginsel – een terugbetalingsverplichting voor zover de bijdrage die de alimentatieplichtige in de voorafgaande periode feitelijk heeft betaald, dat (lagere) bedrag overstijgt. Grondslag voor die verplichting is onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW). [13]
maximaalkan behelzen. Als de rechter terugbetaling van dit maximumbedrag in redelijkheid aanvaardbaar acht, dan geldt dat te meer als het terug te betalen bedrag in werkelijkheid lager is doordat de alimentatieplichtige in de voorbije periode niet of niet volledig aan de eerder vastgestelde onderhoudsverplichting heeft voldaan.
alimentatiegerechtigdein geval van verlaging van alimentatie met terugwerkende kracht, is in de daaruit, op een afzonderlijk verzoek van de
alimentatieplichtigevoortvloeiende beslissing dus ook rekening te houden met het belang van laatstgenoemde.
incidentele beroep, nu dit ziet op de
ingangsdatumvan het door het hof vastgestelde bedrag aan partneralimentatie.
Het hof heeft in r.o. 6.15. naar die vaste rechtspraak verwezen en heeft deze dus onder ogen gezien, maar heeft er geen blijk van gegeven de daarin aan de rechter voorgeschreven behoedzaamheid aan te dag te hebben gelegd. Aldus heeft het hof het toepasselijke beoordelingskader miskend, dan wel is zijn beslissing onbegrijpelijk.
principale beroepvan de man. De onderdelen 1 en 2 van dat middel zijn gericht tegen de beslissing aan het slot van r.o. 6.15. dat de man het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in de bedragen die hij aan de vrouw ten behoeve van haar levensonderhoud heeft betaald en dat het verzoek van de man tot terugbetaling van de door de man te veel betaalde partneralimentatie daarom als onvoldoende bepaald zal worden afgewezen.
subonderdeel 1-2. Hierin wordt geklaagd dat het oordeel aan het slot van r.o. 6.15. dat de man het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in de bedragen die hij aan de vrouw ten behoeve van haar levensonderhoud heeft betaald in strijd is met de artikelen 149 en 150 Rv en dat het hof daarmee buiten het partijdebat is getreden. Daartoe wordt kort gezegd betoogd dat in de hiervoor onder 2.8 geciteerde passage uit het beroepschrift van de man besloten ligt dat de man (stipt) aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en dat de vrouw niet heeft betwist dat zij de bedragen heeft ontvangen. Volgens het subonderdeel had het hof, nu de betaling door de man is komen vast te staan, het verzoek tot terugbetaling moeten toewijzen, althans aan voormelde maatstaf dienen te toetsen.
slotsomis dat de onderdelen 1-1, 2 en 3 van het middel in het principale cassatieberoep van de man doel treffen, evenals het middel in het incidentele cassatieberoep van de vrouw.
Met een ingangsdatum van 7 september 2023 (datum inschrijving echtscheidingsbeschikking) en de datum van de beschikking van het hof van 19 december 2024 was het door de man reeds betaalde bedrag (15 maanden x (€ 2.948 – € 18,-) derhalve een bedrag van € 43.950,-) geen lastige berekening en ook niet iets dat tot executiegeschillen zou kunnen leiden.Daarom had het hof zelfs al kunnen volstaan met het opleggen van de verplichting om (eventueel) teveel ontvangen bedragen terug te betalen.”
de voor de beslissing van belang zijnde feitenvolledig en naar waarheid aan te voeren. In het principale cassatieberoep gaat het om de vraag of het hof het verzoek van de man tot terugbetaling zonder schending van enige rechtsregel, begrijpelijk en voldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Inzet van het cassatieberoep was niet dat de Hoge Raad zelf het op de terugbetaling betrekking hebbende verzoek zou toewijzen. Daarvoor is ook geen ruimte, nu er in cassatie geen ruimte is voor een partijdebat over de feiten. Hoeveel de man exact heeft betaald, is dan ook voor de beslissing in cassatie niet van belang. [29] Reeds om die reden faalt het betoog van de vrouw.