In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van alimentatie met terugwerkende kracht. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder een alimentatiebedrag van € 585,-- per maand toegewezen gekregen, maar dit was later op nihil gesteld. De vrouw verzocht om wijziging van de alimentatie en stelde dat de man vanaf 9 augustus 2012 € 800,-- per maand moest betalen. De rechtbank had de alimentatie gewijzigd naar € 727,-- per maand, maar het gerechtshof Amsterdam had dit verzoek afgewezen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had onderzocht of een terugbetalingsverplichting ten laste van de vrouw in redelijkheid kon worden gevergd. De Hoge Raad benadrukte dat rechters behoedzaam moeten omgaan met het vaststellen van ingangsdata voor gewijzigde alimentatieverplichtingen, vooral als dit kan leiden tot ingrijpende gevolgen voor de onderhoudsgerechtigde. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
Deze uitspraak bevestigt de vaste rechtspraak van de Hoge Raad over de zorgvuldigheid die vereist is bij het wijzigen van alimentatieverplichtingen, vooral met betrekking tot terugbetalingsverplichtingen. De beslissing van de Hoge Raad onderstreept het belang van een zorgvuldige afweging van de financiële omstandigheden van de betrokken partijen.