ECLI:NL:RBOBR:2022:2268

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
c/01/374671/FA RK 21-4191
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en terugbetalingsverplichting in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Poppe, verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie die hij aan de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.P.M. Planthof, moest betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man vanaf 1 februari 2021 een bedrag van € 149,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen, maar dat hij dit bedrag wilde verlagen naar € 36,- per maand, omdat zijn financiële omstandigheden waren gewijzigd. De vrouw was het niet eens met dit verzoek en stelde dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de recente geboorte van een kind uit een nieuwe relatie van de man, heeft de rechtbank geoordeeld dat de man vanaf 1 mei 2021 een kinderalimentatie van € 41,- per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging vastgesteld op 1 mei 2021, omdat de vrouw op de hoogte was van de verwachte geboorte van het nieuwe kind. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw een terugbetalingsverplichting heeft van circa € 880,- aan de man, te betalen in tien maandelijkse termijnen, omdat de wijziging van de alimentatie voor haar voorzienbaar was. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familierecht
Zaaknummer: C/01/374671 / FA RK 21-4191
Kinderalimentatie
Beschikking van 15 februari 2022
in de zaak van:
[de man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E. Poppe,
t e g e n
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.P.M. Planthof.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 14, binnengekomen op 28 juni 2021;
het verweerschrift van de vrouw, binnengekomen op 30 augustus 2021;
de brief van de vrouw van 14 januari 2022, met bijlagen 1 en 2;
e brief van de man van 14 januari 2022, met bijlagen 15 tot en met 22,
de brief van de vrouw van 20 januari 2022, met bijlagen 3 tot en met 6, en;
de pleitnota van de man van 25 januari 2022.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 25 januari 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door mr. Poppe, en
de vrouw, bijgestaan door mr. Planthof.
1.3.
Op 9 september 2021 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de zaak verwezen naar deze rechtbank.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [voornaam minderjarige] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] . [voornaam minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.2.
De man is op 9 februari 2021 gehuwd met mevrouw [nieuwe echtgenote man] en samen zijn zij de ouders van [kind nieuwe relatie man] (hierna: [kind nieuwe relatie] ), geboren in [woonplaats] op [geboortedatum] .
2.3.
Op 4 maart 2021 heeft deze rechtbank onder meer beslist dat de man vanaf 1 februari 2021 een bedrag van € 149,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 151,83 per maand.
2.4.
De man wil dat dit bedrag met ingang van 1 mei 2021 wordt gewijzigd in € 36,- per maand. Volgens de man zijn de omstandigheden gewijzigd en kan hij de vastgestelde bijdrage niet meer betalen.
2.5.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Zij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de man de kinderalimentatie niet meer kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man vanaf 1 mei 2021 een kinderalimentatie van € 41,- per maand aan de vrouw moet betalen. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de man afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [1] . Dat is hier het geval, want de man is op [geboortedatum] opnieuw vader geworden van [kind nieuwe relatie] .
ingangsdatum
3.3.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
Hier hanteert de rechtbank 1 mei 2021 (eerste van de maand na de geboorte van [kind nieuwe relatie] ) als ingangsdatum, omdat de vrouw van tevoren op hoogte was van de (verwachte) geboorte van [kind nieuwe relatie] . De wijziging was dus voor de vrouw voorzienbaar en zij kon vanaf dat moment rekening houden met een wijziging van de alimentatie.
behoefte [voornaam minderjarige]
3.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De man en de vrouw zijn het erover eens dat de kosten van [voornaam minderjarige] in 2021 € 628,- per maand bedroegen, zoals door de rechtbank bij beschikking van 4 maart 2021 is vastgesteld. De rechtbank stelt de behoefte van [voornaam minderjarige] dan ook op dat bedrag vast.
onderhoudsplichtigen
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de onderhoudsplichtigen kan betalen: de ‘draagkracht’, en hoe die draagkracht over de verschillende kinderen moet worden verdeeld. De man is onderhoudsplichtig voor [voornaam minderjarige] en [kind nieuwe relatie] . [3] De vrouw is onderhoudsplichtig voor [voornaam minderjarige] en [nieuwe echtgenote man] is onderhoudsplichtig voor [kind nieuwe relatie] . [4]
verdeling van de draagkracht
3.7.
Partijen zijn het erover eens dat de kosten van [voornaam minderjarige] en [kind nieuwe relatie] met elkaar vergelijkbaar zijn, zodat de draagkracht van de man gelijk kan worden verdeeld over beide kinderen, zodat de behoefte van [kind nieuwe relatie] en de draagkracht van [nieuwe echtgenote man] voor de verdere beoordeling niet relevant meer zijn.
draagkracht ouders
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [5] .
3.9.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Voor 2021 ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1000)].
draagkracht man
3.10.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde loonstroken van oktober tot en met december 2021, waarop een inkomen van € 2.719,- bruto per maand staat vermeld. Het NBI is dan € 2.399,-. [6]
De rechtbank houdt geen rekening met de door de man ontvangen onbelaste onkostenvergoedingen. De man heeft aannemelijk gemaakt dat deze vergoedingen voor hem geen inkomen zijn omdat hier kosten tegenover staan.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 475,- per maand. Voor [voornaam minderjarige] is er dus een draagkracht beschikbaar van € 238,- per maand.
3.11.
Daarbij heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de lening op naam van [nieuwe echtgenote man] van € 5.000,-, omdat de man niet heeft gesteld dat deze schuld ten laste van zijn draagkracht dient te komen en hier in zijn eigen berekeningen ook niet van is uitgegaan.
draagkracht vrouw
3.12.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde
loonstroken van oktober tot en met december 2021, waarop een inkomen van € 2.218,- bruto per maand staat vermeld. De rechtbank komt dan uit op een belastbaar loon van € 26.831,- per jaar wat substantieel verschilt met het bedrag van € 22.362,- dat op de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2021 staat vermeld. Omdat de vrouw hiervoor geen logische verklaring heeft kunnen geven en de jaaropgave gemotiveerd is betwist neemt de rechtbank de meest recente loonstroken als uitgangspunt. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 342,- per maand. Het NBI is dan € 2.486,-. [7]
3.13.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 518,- per maand.
verdeling kosten
3.14.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.15.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 756,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [voornaam minderjarige] te betalen, want die zijn € 628,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (238/756 x 628 =) € 198,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (518/756 x 628 =) € 430,- per maand.
zorgkorting
3.16.
De man maakt op de dagen dat [voornaam minderjarige] bij hem verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
3.17.
[voornaam minderjarige] verblijft gemiddeld twee dagen per week bij de man. Daarbij past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 157,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (198 -/- 157 =) € 41,- per maand moet betalen.
indexering
3.18.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2022 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2022 met de wettelijke indexering van 1,9%.
alimentatie terugbetalen
3.19.
De rechtbank is zich bewust van de regels die volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad gelden met betrekking tot de door de rechter te bepalen ingangsdatum van een (gewijzigde) onderhoudsverplichting. [8]
Een verlaging van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht resulteert in dit geval in een terugbetalingsverplichting voor de vrouw van circa € 1.084,-. Een terugbetaling kan in dit geval van de vrouw worden verlangd, omdat de wijziging – zoals overwogen onder 3.4 – voor haar voorzienbaar was en zij hiermee rekening had kunnen houden door de ontvangen kinderalimentatie (deels) te reserveren. Daarbij is ook van belang dat een vrijstelling van de terugbetalingsverplichting ten nadele van [kind nieuwe relatie] zou werken. Gelet op het inkomen van de vrouw verlaagt de rechtbank de terugbetalingsverplichting en stelt deze in redelijkheid vast op € 880,-, terug te betalen in maximaal tien maandelijkse termijnen.
alimentatie vooruitbetalen
3.20.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.21.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.22.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 maart 2021, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 1 mei 2021 tot en met 31 december 2021 € 41,- per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2022 € 42,- per maand;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
bepaalt dat de vrouw de te veel ontvangen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige] in tien maandelijkse termijnen van € 88,- per maand aan de man moet terugbetalen en dat de vrouw de te veel ontvangen kinderalimentatie die het totaalbedrag van € 880,- overstijgt niet hoeft terug te betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.C. Sluymer, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Sutorius-van Hees, rechter, op 15 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: draagkracht van de man
Bijlage 2: draagkracht van de vrouw

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:392 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek
4.Artikel 1:392 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
6.Bijlage 1: draagkracht van de man
7.Bijlage 2: draagkracht van de vrouw
8.Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:365