In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende alimentatie na echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld. De vrouw, verweerder in cassatie, heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De dochter, die ook betrokken is in de zaak, is niet verschenen. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en de vrouw zijn de ouders van twee kinderen, geboren in respectievelijk januari en december 1997. Hun huwelijk is beëindigd door echtscheiding op 22 februari 2016. Bij de echtscheidingsbeschikking is de man verplicht om alimentatie te betalen voor de kinderen en de vrouw. De man heeft verzocht om wijziging van de alimentatieverplichtingen, terwijl de vrouw een hogere bijdrage heeft gevraagd. Het hof heeft de alimentatie voor de vrouw en de kinderen vastgesteld, maar de man heeft in cassatie aangevoerd dat de dochter niet verplicht kan worden om te veel ontvangen alimentatie terug te betalen.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof terecht heeft overwogen dat de dochter niet kan worden verplicht tot terugbetaling van te veel ontvangen alimentatie, gezien de omstandigheden van het geval, waaronder het hoge netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk en de hoge levensstandaard van de dochter. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof voor verdere beoordeling van de alimentatieverplichtingen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de indexering van de alimentatie.