ECLI:NL:GHARL:2024:4101

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.324.877
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en afwikkeling van partnerschapsvoorwaarden na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak gaat het om de partneralimentatie en de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden na de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen de man en de vrouw. Het geregistreerd partnerschap is in 2015 aangegaan en in 2023 ontbonden. De vrouw heeft op 16 juli 2021 een verzoek tot ontbinding ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerdere beschikking bepaald dat de man € 1.833,- per maand aan partneralimentatie moet betalen. De man is in hoger beroep gegaan, waarbij hij de hoogte van de alimentatie betwist en verzoekt om een lagere bijdrage. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep ook grieven ingediend, onder andere over de hoogte van de alimentatie en de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de partneralimentatie vastgesteld op € 553,- bruto per maand, met terugwerkende kracht vanaf 24 april 2023. Tevens is bepaald dat de vrouw moet terugbetalen wat zij te veel heeft ontvangen aan alimentatie. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.324.877 en 200.324.885
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 525327 en 545198)
beschikking van 18 juni 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.M. van Maanen te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.C. Griffioen-Wennekers te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 december 2022, zoals hersteld bij beschikking van 3 februari 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 maart 2023;
- een journaalbericht van mr. Van Maanen van 9 mei 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Griffioen-Wennekers van 1 november 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Maanen van 1 december 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Griffioen-Wennekers van 5 december 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 december 2023 plaatsgevonden. Partijen waren aanwezig, de man bijgestaan door mr. Van Maanen en mr. M.S. Donders en de vrouw door mr. Griffioen-Wennekers.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2015 met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan. Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2016, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2018. De man heeft nog twee kinderen, [naam1] en [naam2] , die geboren zijn tijdens een eerdere relatie.
3.2
De vrouw heeft op 16 juli 2021 een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend.
3.3
Het geregistreerd partnerschap van partijen is [in] 2023 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
Partijen hebben beiden op 2 juli 2023 een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarbij zij een regeling hebben getroffen over de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – voor zover hier van belang en samengevat – het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden, bepaald dat de man aan de vrouw € 1.833,- per maand zal betalen aan partneralimentatie, beslist over de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden, bepaald dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking en de verzoeken van partijen voor het overige afgewezen.
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve wat betreft de ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
4.2
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op de partneralimentatie en de grieven 2 tot en met 5 zien op de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden en kinderalimentatie.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking van 28 juli 2022 voor wat betreft de partneralimentatie te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bedrag aan partneralimentatie af te wijzen dan wel een bedrag vast te stellen lager dan € 1.833,- bruto per maand;
- te bepalen dat de man aan de vrouw in het kader van de verrekening op basis van de partnerschapsvoorwaarden € 66.222,- dient te voldoen;
- kosten rechtens.
4.3
De vrouw is op haar beurt met vier grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven 1, 2 en 3 zien op de partneralimentatie. Grief 4 ziet op de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst.
De vrouw verzoekt het hof de man
- in het principaal hoger beroep: niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel deze af te wijzen en de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst in de te geven beschikking op te nemen en
- in het incidenteel hoger beroep: de bestreden beschikking van 28 juli 2022 te vernietigen wat betreft de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden en de vastgestelde partneralimentatie en, opnieuw rechtdoende, de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie vast te stellen op € 10.015,- netto per maand, te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap € 7.193,- per maand aan partneralimentatie zal voldoen en de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst in de te geven beschikking op te nemen, met compensatie van de kosten.
4.4
De man verzoekt het hof het verzoek van de vrouw om de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst (in kopie) aan de te geven beschikking te hechten toe te wijzen en haar verzoeken tot vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte op € 10.015,- netto per maand en tot vaststelling van een bedrag aan partneralimentatie van € 7.193,- af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden
5.1
Omdat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en de man daarom zijn grieven 2 tot en met 5 heeft ingetrokken, hoeft het hof deze grieven niet te behandelen.
Met haar vierde grief beoogt de vrouw opname van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst in dan wel aanhechting van die overeenkomst aan de door het hof te geven beschikking. Daarover zijn partijen het over eens. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoeken in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd.
5.2
Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking vernietigen wat betreft de beslissingen over de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden en het vergoedingsrecht van de vrouw voor de door de man betaalde kinderalimentatie en beslissen als na te melden. Het hof zal een kopie van de door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst aan deze beschikking hechten.
partneralimentatie
5.3
De vrouw acht de wijze waarop de man in zijn verweerschrift in het incidenteel hoger beroep verweer heeft gevoerd in strijd met de tweeconclusieregel en de goede procesorde, omdat hij daarin verweren aanvoert die hij in zijn beroepschrift niet aan de orde heeft gesteld en omdat het voor de vrouw niet duidelijk is welk gedeelte van het verweerschrift een reactie is op haar incidentele hoger beroep. Het hof is van oordeel dat er geen redenen zijn om het verweerschrift van de man niet in de procedure te betrekken. De man heeft, om de redenen die hij in zijn beroepschrift heeft gemotiveerd, geen grieven gericht tegen de vaststelling van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van zijn inkomen uit box 1 en box 2. Hij voert wel een grief aan tegen de vaststelling van de hoogte van zijn box 3 inkomen in de berekening van zijn draagkracht. De vrouw stelt in incidenteel hoger beroep haar behoefte, het inkomen van de man in box 2 en box 3 en diverse aftrekposten ter discussie. De man voert daartegen gemotiveerd verweer, waarbij hij ook elementen betrekt die in zijn beroepschrift niet zijn aangevoerd. Naar het oordeel van het hof is dat toegestaan, omdat het debat in het incidenteel hoger beroep andere onderwerpen betreft dan dat in het principaal hoger beroep. Het hof zal op basis van de stellingen van partijen, met inachtneming van de grenzen van de rechtsstrijd, op basis van de meest recente gegevens een oordeel geven over de hoogte van de partneralimentatie.
behoefte
5.4
De vrouw stelt dat de rechtbank haar behoefte (€ 5.037,- netto per maand in 2021) niet juist (te laag) heeft berekend. Volgens haar moet rekening worden gehouden met huurinkomsten van de man (€ 34.461,- per jaar) over 2021 en met opnames in rekening-courant door de man ter hoogte van € 125.405,96 in dat jaar. De man betwist dat.
5.5
Het hof ziet in het door partijen aangevoerde geen grond om af te wijken van de door de rechtbank berekende behoefte van de vrouw. Partijen zijn begin 2021 feitelijk uit elkaar gegaan en de man kon pas eind 2020 beschikken over de huurinkomsten van het pand in [plaats1] . Deze inkomsten zijn – ook gelet op de te maken kosten in verband met de verhuur (zie hierna onder 5.10) – niet structureel besteed aan het gezinsinkomen en moeten daarom bij het vaststellen van de behoefte buiten beschouwing worden gelaten. Datzelfde geldt voor (de verhoging van) het saldo van de rekening-courantschuld van de man aan zijn onderneming. De vrouw heeft aan haar stelling, dat rekening gehouden moet worden met hogere uitgaven tijdens het huwelijk door het gebruik van de opnamen in rekening-courant, de toename van de rekening-courant over het gehele jaar 2021 ten grondslag gelegd. Partijen zijn, als gezegd, al in het begin van dat jaar uit elkaar gegaan. Om die reden zal het hof, zoals te doen gebruikelijk is, zich baseren op de opnames over het laatste kalenderjaar dat partijen samengeleefd hebben, te weten 2020, en rekening houden met een opname van € 21.294,26 zoals de rechtbank ook heeft gedaan.
5.6
Tegen de vaststelling van het netto inkomen van de vrouw (in 2021) door de rechtbank is geen grief gericht, zodat moet worden uitgegaan van een bedrag van € 2.996,- netto per maand (inclusief inkomsten uit verhuur van € 451,- netto per maand). De man heeft in zijn verweer in het incidenteel hoger beroep tegen de stellingen van de vrouw met betrekking tot haar behoefte weliswaar geconcludeerd dat het netto gezinskomen en de behoefte van de vrouw lager zijn dan door de rechtbank is vastgesteld, maar omdat hij daartegen in zijn beroepschrift geen grief heeft aangevoerd, gaat het hof daaraan voorbij.
behoeftigheid en draagkracht
5.7
Wat betreft de aanvullende behoefte (behoeftigheid) van de vrouw en de draagkracht van de man gaat het hof uit van de meest recente financiële gegevens. Het hof zal bij de bespreking van de behoefte en draagkracht de daarbij behorende berekeningen aan deze beschikking hechten en tot uitgangspunt nemen. Daarbij gebruikt het hof de forfaitaire benadering voor de partneralimentatie (zoals aanbevolen in het rapport Alimentatienormen), omdat de ingangsdatum van de partneralimentatie na 1 januari 2023 ligt en de mondelinge behandeling na 1 januari 2023 heeft plaatsgevonden. Bij deze forfaitaire benadering wordt met een vast bedrag voor kosten van levensonderhoud gerekend en in plaats van de werkelijke woonlasten met een woonbudget van 30% van het besteedbaar inkomen.
Het hof bespreekt verder alleen die uitgangspunten waarover partijen van mening verschillen.
5.8
Ten aanzien van het inkomen uit arbeid (en verdiencapaciteit) van de man acht het hof het redelijk uit te gaan van een bruto inkomen van € 96.000,- bruto per jaar (inclusief vakantiegeld), zoals de man heeft gesteld in zijn verweer in incidenteel hoger beroep en overeenkomstig zijn laatstelijk in het geding gebrachte draagkrachtberekening (productie 34) en salarisspecificaties over augustus tot en met oktober 2023. Met de bijtelling voor de auto wordt geen rekening gehouden.
5.9
Verder houdt het hof rekening met inkomen van de man uit aanmerkelijk belang. Het hof neemt daarbij in aanmerking de winst van de onderneming van de man over (de gebroken boekjaren) 2019/2020, 2021 en 2022 (respectievelijk (€ 153.678 / 2 =) € 76.839, € 63.096 en € 91.313), gemiddeld € 77.083,- per jaar. Kennelijk was de feitelijke gang van zaken tijdens het huwelijk zo dat de winst aan de man (als directeur-grootaandeelhouder) ter beschikking werd gesteld in de vorm van opnames in rekening-courant en niet door uitkering van dividend. De hoogte van de rekening-courantschuld van de man aan de onderneming komt ook overeen met de winst uit onderneming in voormelde jaren. Omdat geen dividend is uitgekeerd, is daardoor ook geen belasting over inkomen uit aanmerkelijk belang betaald. De man zal deze schuld op enig moment moeten inlossen of daarover met de belastingdienst afrekenen.
5.1
Een deel van de schuld in rekening-courant is volgens de man afgelost uit de opbrengst van het pand in [plaats1] . Het ligt niet in de rede dat de man de rest van rekening-courantschuld geheel uit privévermogen zal terugbetalen, maar dat hij over toekomstige winsten wel dividend zal uitkeren, waarvan de daarover verschuldigde belasting betaald zal moeten worden, en waarvan het netto overblijvende bedrag kan worden verrekend met de rekening-courantschuld. Dat betekent dat het hof voor de toekomst zal uitgaan van een gemiddeld dividend van € 77.083,-. Rekening houdend met die verplichtingen van de man, maar ook met zijn verplichtingen tegenover de vrouw om bij te dragen in haar levensonderhoud, zal het hof de helft van het dividend meenemen bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man. De andere helft kan de man dan aanwenden om de schuld in rekening-courant af te bouwen en/of de algemene reserves van de vennootschap te versterken.
5.11
Anders dan de rechtbank houdt het hof geen rekening met inkomsten uit de verhuur van het pand in [plaats1] . De man heeft de stellingen van de vrouw dat de huurinkomsten aanzienlijk hoger zijn dan de kosten gemotiveerd betwist. Zijn beslissing om dit pand te verkopen, omdat de inkomsten niet opwegen tegen de kosten die in verband met (achterstallig) onderhoud en exploitatie moeten worden gemaakt, acht het hof niet onbegrijpelijk. Dat de man bewust of verwijtbaar inkomen heeft prijsgegeven is daarom niet gebleken. Het hof houdt verder aan beide zijden geen rekening met andere, in box 3 belaste, inkomsten.
5.12
Ten slotte neemt het hof de door de man te betalen premie voor zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) van € 199,- per maand (€ 2.390,- per jaar) in aanmerking. De reservering die de man heeft opgevoerd van € 21.000,- per jaar in verband met de wachttijd (van 6 maanden) voordat de AOV uitkeert, neemt het hof niet mee. Het hof is van oordeel dat zo’n reservering voor een onzekere gebeurtenis niet op de draagkracht van de man in mindering moet worden gebracht maar dat hiervoor in de onderneming van de man zou kunnen worden gereserveerd. De winst die de onderneming gemiddeld in het verleden heeft gemaakt zou, ook als rekening zou worden gehouden met de uitkering van dividend en de aflossing van de schuld in rekening-courant, voldoende moeten zijn om daarvoor een buffer op te bouwen.
5.13
Niet in geschil is dat de vrouw nu een inkomen heeft van € 4.095,- bruto per maand (te vermeerderen met keuzebudget van € 709,12 per maand) zoals blijkt uit de door haar overgelegde salarisspecificaties van juli tot en met oktober 2023. Uit de aangehechte berekeningen volgt dat de aanvullende behoefte van de vrouw € 1.449,- netto per maand bedraagt en dat komt overeen met € 2.730,- bruto per maand.
De draagkracht van de man voor partneralimentatie, na aftrek van zijn aandeel in de kosten van de kinderen (€ 532,- per kind per maand voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en € 761,- per maand voor [naam1] en [naam2] ), bedraagt € 349,- netto per maand. Inclusief het belastingvoordeel (door het opvoeren van de partneralimentatie als aftrekpost voor de inkomstenbelasting) komt de draagkracht van de man op € 553,- bruto per maand.
5.14
Dit betekent dat de man niet geheel in de aanvullende behoefte van de vrouw kan voorzien en de volledige draagkracht moet worden benut. Gelet op het voorgaande zal het hof de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie dan ook vaststellen op € 553,- bruto per maand met ingang van 24 april 2023, de datum waarop de bestreden beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
5.15
Omdat het in hoger beroep vastgestelde bedrag aan partneralimentatie lager is dan het bedrag dat de rechtbank heeft opgelegd, moet het hof beoordelen of en in hoeverre van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij het eventueel te veel ontvangene aan de man terugbetaalt. Daarbij houdt het hof rekening met het volgende. Als de man volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, dan heeft hij aan de vrouw een bedrag betaald van € 25.662,- (14 x € 1.833,- sinds 24 april 2023). In deze echtscheidingsprocedure wordt voor het eerst vastgesteld of en met welke bijdrage de man in het levensonderhoud van de vrouw moet voorzien, zodat de vrouw er rekening mee moest houden dat de uitkomst van dit hoger beroep van de man kon leiden tot een lagere bijdrage voor haar. De bijdrage die de man moest voldoen (€ 1.833,- per maand), blijkt nu hoger dan zijn draagkracht toeliet (€ 553,- per maand sinds 24 april 2023, in totaal € 7.742,-). Daarnaast weegt het hof mee dat de vrouw over vermogen beschikt omdat zij uit de verrekening van de partnerschapsvoorwaarden recht heeft op een bedrag (van € 123.500,-). Dit leidt ertoe dat van de vrouw gevergd kan worden dat zij terugbetaalt wat zij (eventueel) te veel heeft ontvangen.

6.De slotsom

6.1
Grief 1 van de man slaagt gedeeltelijk. Grief 1 van de vrouw behoeft geen bespreking, grief 2 slaagt gedeeltelijk en grief 3 faalt. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen (voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen) en beslissen als hierna gemeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen gemaakt van de draagkracht van de man en de aanvullende behoefte van de vrouw gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 december 2022, zoals hersteld bij beschikking van 3 februari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
ten aanzien van de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden
beslist in overeenstemming met de door partijen op 2 juli 2023 ondertekende vaststellingsovereenkomst en bepaalt dat deze overeenkomst deel uitmaakt van deze beschikking;
ten aanzien van de partneralimentatie
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 24 april 2023 € 553,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw aan de man moet betalen wat zij te veel aan partneralimentatie heeft ontvangen;
verklaart deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.U.M. van der Werff en L. Hamer, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, is getekend door mr. Hamer en is op 18 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.