Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
19 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 27 februari 2019, waarin de partneralimentatie was verlaagd. De man, verweerder in cassatie, had verzocht het beroep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrouw, ondanks haar psychische gesteldheid, in staat werd geacht om een inkomen te verdienen. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter behoedzaam moet omgaan met wijzigingen van alimentatie die terugwerkende kracht hebben, vooral als dit kan leiden tot een terugbetalingsverplichting voor de onderhoudsgerechtigde. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Deze uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van alimentatie en de zorgvuldigheid die rechters moeten betrachten bij het vaststellen van terugbetalingsverplichtingen.