In deze zaak is de verdachte, geboren in 1998, bij arrest van 31 maart 2022 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld voor medeplichtigheid aan witwassen. De verdachte kreeg een geheel voorwaardelijke taakstraf van tachtig uur, met de mogelijkheid van veertig dagen hechtenis en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarvoor schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld door haar advocaat R.W. Koevoets.
Het middel richt zich tegen de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en stelt dat het nadeel dat zij hebben ondervonden niet het directe gevolg is van de bewezenverklaarde medeplichtigheid aan witwassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte haar bankrekeningnummer, pinpas en inlogcodes ter beschikking heeft gesteld aan onbekende personen, die via VIN-fraude geldbedragen op haar rekening hebben laten storten. De verdachte was zich bewust van de mogelijkheid dat het geld van illegale herkomst was, maar heeft desondanks haar gegevens verstrekt.
Het hof oordeelde dat er een direct causaal verband bestaat tussen de medeplichtigheid aan witwassen en de schade die de benadeelde partijen hebben geleden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij het hof het aandeel van de verdachte in de schade op één derde heeft vastgesteld. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten bevestigd dat medeplichtigheid aan witwassen kan leiden tot schade voor de slachtoffers van het misdrijf waaruit het gewassen geld afkomstig is. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij ook is opgemerkt dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebrengt.