ECLI:NL:HR:2017:2637

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
15/03871
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding bij gekwalificeerde diefstal en de redelijke termijn in cassatiefase

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal. De Hoge Raad behandelt de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eist voor een iPad en een Acer tablet, welke niet expliciet in de bewezenverklaring zijn vermeld. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over het kunnen vorderen van schade en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, mits er voldoende causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade. Het Hof heeft geoordeeld dat de schade met betrekking tot de iPad en de Acer tablet als rechtstreekse schade van het bewezenverklaarde handelen kan worden aangemerkt, wat de Hoge Raad niet onbegrijpelijk acht.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Ondanks deze overschrijding verbindt de Hoge Raad hier geen rechtsgevolg aan, gezien de opgelegde gevangenisstraf van zeven maanden voorwaardelijk en de mate van overschrijding van de termijn. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.

Uitspraak

17 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 15/03871
DAZ/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 juli 2015, nummer 20/003866-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te ꞌs-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor zover deze zien op de schade met betrekking tot een iPad 4 Cellular en Acer tablet.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij:
"op 02 juli 2013 te Helmond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [a-straat]) heeft weggenomen horloges en sieraden, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs ten aanzien van feit 1
(...)
Door [betrokkene 1] werd aangifte gedaan van de omstandigheid dat op 2 juli 2013 tussen 14.00 uur en 18.00 uur was ingebroken in zijn woning aan de [a-straat] te Helmond. Daarbij waren onder meer twee horloges van het merk Ebel en andere sieraden weggenomen."
2.3.1.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een "Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" van de benadeelde partij [betrokkene 1], met bijlage. Die bijlage houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Gegevens beschadigde e/o vermiste voorwerpen
(...)
I PAD 4 Cellular (...)
acer tablet (...)"
2.3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 juli 2015 heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heb ik geen opmerkingen. Ik refereer mij in zoverre aan het oordeel van het hof."
2.3.3.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank ter zake van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel bevestigd. Dat vonnis houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Door de benadeelde partij [betrokkene 1] is een voegingsformulier ingediend met een vordering voor (...) schade van € 4.362,- ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar.
(...)
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert."
2.4.
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Ook voor het opleggen van de in art. 36f Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel is zodanig causaal verband vereist. (Vgl. HR 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:175.)
2.5.
In de bestreden uitspraak ligt als oordeel van het Hof besloten dat de schade met betrekking tot de iPad en Acer tablet als rechtstreekse schade van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte kan worden aangemerkt. Dat oordeel geeft niet blijk van miskenning van hetgeen onder 2.4 is vooropgesteld en het is evenmin onbegrijpelijk. Dat deze voorwerpen niet in de bewezenverklaring zijn vermeld, maakt dat niet anders. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat het Hof blijkens hetgeen onder 2.2.2 is weergegeven heeft vastgesteld dat bij de bewezenverklaarde inbraak "onder meer" horloges en andere sieraden zijn weggenomen, alsmede de omstandigheid dat blijkens hetgeen onder 2.3.2 is weergegeven door of namens de verdachte de gevorderde schadevergoeding niet is betwist.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 oktober 2017.