Conclusie
Het cassatieberoep
Feiten en achtergronden
Het namens de verdachte voorgestelde middel
middelbehelst de klacht dat het oordeel van het hof dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht aan de slachtoffers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel niet (voldoende) begrijpelijk is gemotiveerd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep middels een voegingsformulier d.d. 20 augustus 2017 gevoegd in het geding tot een bedrag van € 10.000,-.
€ 10.000,- heeft vergoed.
(…)
(…)
Verklaart de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamde [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1B bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.”
€ 2.920,38 ter zake kosten van bereddering ex artikel 6:96 BW. Naar het oordeel van het hof zijn de gevorderde kosten van bereddering niet voor toewijzing vatbaar.
Het hof:
(…)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1B bewezen verklaarde tot het bedrag van € 50.950,00 (vijftigduizend negenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 49.950,00 (negenveertigduizend negenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1B bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 50.950,00 (vijftigduizend negenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 49.950,00 (negenveertigduizend negenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 280 (tweehonderdtachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
De namens de benadeelde partij [benadeelde 2] ingediende middelen
eerste middelbehelst de klacht dat de afwijzende beslissing ten aanzien van de gevorderde “beredderingskosten” niet op de voet van art. 361, vierde lid, Sv met redenen is omkleed.
22. Als kosten van bereddering ex art. 6:96 BW is gevorderd € 2.920,38. Deze kosten zien op advocaatkosten.
23. De acties van de advocaat van cliënten mr. Snel ten einde de schade te beperken hebben kosten met zich meegebracht. Het gaat om een bedrag van in totaal € 2.920,38. De facturen met specificaties zijn bijgevoegd. De juridische kosten zijn voorgeschoten door het bouwbedrijf van de zoon van cliënten en betreffen in die zin verplaatsbare schade.
24. Deze kosten voor rechtsbijstand zijn aan te merken als vermogensschade in de zin van art. 6:96 BW. Het zijn redelijke kosten ter beperking van de schade.
25. Tussen het ten laste gelegde feit en deze kosten bestaat causaal verband, de kosten kunnen aan het ten laste gelegde feit worden toegerekend. De verdachte kon verwachten dat cliënte alle juridische middelen zou inzetten ten einde zijn schade te beperken en dat daar kosten aan verbonden zou zijn.
26. De acties en bijbehorende kosten vloeien dan ook direct voort uit de schadebeperkingsplicht van cliënten.
27. De werkzaamheden van de advocaat zouden niet nodig geweest zijn wanneer de verdachte het ten laste gelegde feit niet had begaan. Daarenboven mag de verdachte blij zijn dat mr. Snel deze acties heeft ondernomen anders was de vordering ter zake de overboekingen nog groter geweest.
28. Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte komen op de voet van art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW als vermogensschade in aanmerking voor vergoeding door de aansprakelijke partij (Pari. Gesch. Boek 6, p. 337), behoudens voor zover de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn (art. 6:96 lid 3 BW). De vergoeding strekt ertoe dat de benadeelde ook op het punt van de gemaakte kosten komt te verkeren in de vermogenspositie waarin hij zonder de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis zou hebben verkeerd (ECLI:NL:HR:2014:2797).
29. De term "redelijk" heeft in deze context een dubbele betekenis: niet alleen het maken van de kosten, maar ook de omvang ervan moet redelijk zijn. Bij de weging van de redelijkheid kunnen de verhouding tussen de omvang van hoofdvordering en buitengerechtelijke kosten, en de houding van partijen jegens elkaar een rol spelen (ECU:NL:PHR:2013:BY9086).
30. Ook indien slechts een beperkt deel van de hoofdvordering wordt toegewezen kunnen de kosten voor bereddering redelijk zijn (ECLI:NL:HR:2013:BY9086).
31. In onderhavig geval heeft het cliënte in het kader van art. 6:96 BW € 2.920,38 betaald voor werkzaamheden van mr. Snel. Deze bestonden uit het incassowerkzaamheden, waaronder beslaglegging en nadere correspondentie door mr. Heeringa met de Rabobank ten einde de Rabobank de schade te laten dragen c.q. de vordering op [verdachte] te cederen naar de Rabobank. Deze werkzaamheden vallen niet onder art. 241 Rv. Art. 241 Rv beperkt zich tot voorbereiding van de processtukken van de procedure en nadere instructie van de zaak.
32. De gevorderde juridische kosten zijn redelijk; cliënte is slachtoffer geworden van omvangrijke phishing. Cliënten hebben onder deze omstandigheden redelijkerwijs een advocaat mogen inschakelen ten einde hun schade zoveel mogelijk te beperken. De werkzaamheden die de advocaat heeft verricht zijn redelijk in het licht van de omvang van de schade. Uit de overgelegde specificaties blijkt dat er geen nodeloze acties door de raadsman zijn verricht.
34. Ik verzoek u de vordering ter zake de kosten voor bereddering toe te wijzen.”
Meer subsidiair voer ik wat betreft de vorderingen van de heer en mevrouw [benadeelde 2] nog het volgende aan. De kosten van de juridische procedures tegen de Rabobank en No vus Auto kunnen niet worden aangemerkt als rechtstreekse kosten als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De kosten komen immers voort uit de weigering van de Rabobank en [B] om de overgeboekte gelden terug te betalen. De juridische kosten zijn bovendien ten laste gekomen van Bouwbedrijf [benadeelde 2] & [benadeelde 2] BV en niet van het slachtoffer. Van een opeisbare vordering jegens het slachtoffer is niet gebleken.”
Door de verdediging is meer subsidiair aangevoerd dat de kosten van de juridische procedures tegen de Rabobank en [B] niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse kosten. Ik ben het daar niet mee eens. De acties richting de Rabobank en [B] waren niet nodig geweest indien de verdachte de auto’s niet op zijn naam had laten zetten of indien hij naar de politie was gegaan. Nu er door het openbaar ministerie voor is gekozen om de tenlastelegging zo op te stellen, komen de kosten voor rekening van de verdachte. Daarbij laat ik meewegen dat door verdachte een verhullende handeling is verricht, waardoor het terugkrijgen van de vermogensbestanddelen voor cliënt is bemoeilijkt. De omstandigheid dat de zoon van mijn cliënt is ingesprongen om de kosten van de juridische bijstand te betalen, doet niet af aan de toewijsbaarheid.”
2. De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:
a. de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en
b. aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit of door een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht, en waarmee door de rechtbank bij de strafoplegging rekening is gehouden.
3. (…)
4. Het vonnis houdt, tenzij de rechtbank met toepassing van artikel 333 zonder nader onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij heeft uitgesproken, ook in de beslissing van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij. Deze beslissing is met redenen omkleed.
5. (…)
6. Voorts bevat het vonnis de beslissing van de rechtbank over de verwijzing in de kosten door de benadeelde partij, (…) gemaakt.”
2. Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking:
a. redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht;
b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
c. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
3. Lid 2 onder b en c is niet van toepassing voor zover in het gegeven geval krachtens artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn.
(…)”
2. (…)
3. Het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld, wordt, voor zover die kosten vóór de uitspraak zijn gemaakt en niet aan haar zijde zijn gevallen, bij het vonnis vastgesteld.
4. De na de uitspraak ontstane kosten worden op verzoek van de partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken, begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen. Deze geeft daarvoor een bevelschrift af. Hiertegen is geen hogere voorziening toegelaten.
5. (…)”
2. Procedeert de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij met een gemachtigde, dan wordt onder die kosten een door de rechter te bepalen bedrag opgenomen voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde, tenzij de rechter om in het vonnis te vermelden redenen anders beslist.”
(…)”
tot een bedrag van € 2.920,38 niet aangemerkt als redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht (art. 6:96, tweede lid, onder a, BW), maar als proceskosten als bedoeld in art. 241 Rv. Het hof heeft immers overwogen dat als onderdeel van de proceskosten een bedrag is gevorderd ter zake kosten van bereddering ex art. 6:96 BW. Deze in cassatie niet bestreden uitleg dient tot uitgangspunt te worden genomen. Die uitleg betekent dat de gevorderde juridische kosten voor rechtsbijstand niet zijn aan te merken als vermogensschade en dus evenmin als rechtstreekse schade die is toegebracht door het bewezen verklaarde feit, maar zijn te rekenen tot de proceskosten waarover de rechter op de voet van art. 592a Sv een beslissing dient te geven. [9] Dat heeft het hof ook gedaan.
tweede middelbevat een motiveringsklacht. De klacht houdt in dat door het hof niet nader is gemotiveerd op grond van welke redenen de behandeling van de gevorderde beredderingskosten tot een onevenredige belasting van het strafgeding zou leiden.
[benadeelde 2] ten aanzien van de overboeking van de [C] van € 29.950,- niet in de vordering kan worden ontvangen. In zoverre is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.