ECLI:NL:HR:2015:216

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
13/05764
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding en rechtstreeks verband tussen witwassen en geleden schade

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1956, was in cassatie gegaan tegen de veroordeling voor het medeplegen van witwassen van grote geldbedragen. Het Hof had geoordeeld dat er een rechtstreeks verband bestond tussen het bewezenverklaarde feit en de schade die de benadeelde partij, [betrokkene 1], had geleden. De verdachte had in de periode van 29 juni 2009 tot en met 29 december 2009, in Nederland, Liechtenstein en Duitsland, grote geldbedragen voorhanden gehad en de herkomst ervan verhuld, terwijl hij wist dat deze geldbedragen afkomstig waren uit een misdrijf.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof had voldoende gemotiveerd dat de benadeelde partij schade had geleden als gevolg van het handelen van de verdachte. De verdediging had aangevoerd dat de schade niet rechtstreeks het gevolg was van het handelen van de verdachte, maar het Hof had dit weerlegd door te stellen dat zonder de handelingen van de verdachte de schade niet zou zijn ontstaan. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof, waarbij de verdachte was veroordeeld tot betaling van € 220.090,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt het belang van het rechtstreeks verband tussen het strafbare feit en de geleden schade, zoals vastgelegd in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad bevestigde dat de benadeelde partij recht had op schadevergoeding, gezien de nauwe relatie tussen het witwassen en de schade die was geleden.

Uitspraak

3 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/05764
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 oktober 2013, nummer 21/003638-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het derde middel

2.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de benadeelde partij [betrokkene 1] de schade waarvan zij vergoeding vordert als gevolg van het bewezenverklaarde feit heeft geleden, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans dat de toewijzing van de vordering van [betrokkene 1] en de oplegging van de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel onvoldoende met redenen zijn omkleed.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 29 juni 2009 tot en met 29 december 2009, in Nederland, en te Liechtenstein, en in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen grote geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en van voornoemde geldbedragen de herkomst heeft verhuld, althans heeft verhuld wie de rechthebbende op voornoemde geldbedragen was, terwijl hij, verdachte, telkens wist, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.3.1.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11.
2.3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De raadsman voert het woord - zakelijk weergegeven -:
(...)
De schade van de benadeelde partij is niet rechtstreeks het gevolg van handelen van mijn cliënt. [betrokkene 1] is benadeeld door degene die het geld van haar bankrekening heeft gehaald. Het is mijns inziens niet zo dat iemand die veel later over het geld beschikt, moet opdraaien voor de geleden schade."
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij [betrokkene 1] geleden materiële schade en de verdachte uit dien hoofde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 220.090,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2009 tot aan de dag van de voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover een van de mededaders aan zijn verplichting tot schadevergoeding heeft voldaan, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting is bevrijd. Het Hof heeft de verdachte voorts de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van [betrokkene 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis, met de in dat verband gebruikelijke bepalingen. Het Hof heeft daaromtrent het volgende overwogen:
"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 220.090,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen de door [betrokkene 1] geleden schade en het door verdachte gepleegde strafbare feit geen rechtstreeks verband bestaat in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt hieromtrent dat zonder het ter beschikking stellen van de bankrekeningen van Janssen en Vos en het contant maken van het geld, de schade van het slachtoffer niet was ontstaan. Immers, het geld is rechtstreeks van de rekening van de benadeelde overgemaakt via overschrijvingskaarten op de rekening van Janssen. De bewezenverklaarde handeling staat in rechtstreeks verband met de wegnemingshandeling (middels de ontvreemde overschrijvingskaarten) en is zodanig bepalend voor het ontstaan van de schade, dat deze schade moet worden gezien als het rechtstreekse gevolg van de bewezenverklaarde gedraging.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze."
2.5.
Het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde witwassen van grote geldbedragen en het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf waaruit die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren, in zodanig nauw verband staan tot elkaar dat de benadeelde partij [betrokkene 1] door het 'medeplegen van witwassen' rechtstreeks schade heeft geleden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen de uit de bewijsvoering blijkende feiten en omstandigheden, niet onbegrijpelijk. Het is voorts, mede in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 februari 2015.