Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij VVE [A] als volgt overwogen en beslist:
"De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 29.700,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 22.700,- toegewezen dient te worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat dit het bedrag is dat ten laste is gelegd en dat een hoger bedrag dan bewezen is verklaard niet toegewezen kan worden.
De verdediging heeft aangegeven dat zij dit standpunt deelt. Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat de oorspronkelijke vordering € 22.700,- bedroeg. Het onderzoek ter terechtzitting is nadat er gerekwireerd was en verweer was gevoerd, geschorst en aangehouden voor onbepaalde tijd. Bij voortzetting van het onderzoek op een latere datum heeft de benadeelde partij haar vordering vervolgens verhoogd. Volgens de verdediging is dit formeel niet mogelijk nu de benadeelde partij slechts ter zitting een vordering kan indienen, tot het moment waarop de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld om zijn requisitoir te voeren.
Het hof overweegt over het eerste (door de advocaat-generaal en de verdediging aangevoerde) punt het volgende. De benadeelde partij kan vergoeding vorderen van schade die het rechtstreekse gevolg is van het strafbare feit zoals dat in de tenlastelegging en bewezenverklaring is omschreven. Dat in onderhavige zaak ten laste is gelegd en bewezen is verklaard dat verdachte een bedrag van € 22.700,- heeft verduisterd, sluit niet uit dat de benadeelde partij, als gevolg van dat strafbare feit, in werkelijkheid voor een hoger bedrag is benadeeld. In dit geval heeft de benadeelde partij haar vordering onderbouwd met rekeningafschriften, waaruit blijkt dat verdachte gedurende de bewezen verklaarde periode in totaal een bedrag van € 29.700,- heeft overgeschreven van de rekening van de benadeelde partij naar de rekening van zijn eigen bedrijf. De verdachte heeft daarnaast, in eerste aanleg en in hoger beroep, de hoogte van dit bedrag niet betwist. Het hof is dan ook van oordeel, dat de benadeelde partij, als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte, tot een bedrag van € 29.700,- schade heeft geleden.
Ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer dat de benadeelde partij de vordering niet kon verhogen op de aangehouden zitting in eerste aanleg, overweegt het hof het volgende. Op grond van artikel 51g lid 3 van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde partij zich ter terechtzitting voegen, uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid wordt gesteld zijn requisitoir te beginnen. Dit houdt ook in dat degene die zich reeds vóór de terechtzitting heeft gevoegd, zich tevens nog kan voegen tijdens de terechtzitting, bijvoorbeeld om aan de eerdere voeging klevende gebreken te herstellen. In het onderhavige geval heeft de benadeelde partij, voordat de eerste zitting plaatsvond, een schriftelijke vordering ingediend. Deze vordering is op de eerste zitting toegelicht, waarna er door de officier van justitie requisitoir is gehouden en door de verdediging verweer is gevoerd. Daarna is de behandeling van de zaak aangehouden met het oog op gewenste verduidelijkingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen. Op de tweede zitting heeft de benadeelde partij VVE [A] de vordering gewijzigd, waarna er nogmaals is gerekwireerd en verweer is gevoerd.
De vraag of de benadeelde partij in deze situatie de vordering heeft kunnen wijzigen, beantwoordt het hof onder deze omstandigheden bevestigend. De officier van justitie en de verdediging zijn immers, nadat de gewijzigde vordering door de benadeelde partij was ingediend, opnieuw tot rekwireren en het voeren van verweer in de gelegenheid gesteld en konden zodoende reageren op de gewijzigde vordering. Naar het oordeel van het hof past deze uitleg ook bij het oordeel van de Hoge Raad dat het aangehaalde artikel dient ter verruiming van de voegingsmogelijkheden van slachtoffers en dat hier geen beperkende uitleg bij past (ECLI:NL:HR:2004:A01486, r.o. 5.7). Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij VVE [A] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 29.700,- (negenentwintigduizend zevenhonderd euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil."