ECLI:NL:HR:2004:AO3291
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Toewijzing vordering benadeelde partij in verband met opzetheling en rechtstreekse schade
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1978 en ten tijde van het beroep in cassatie gedetineerd, was eerder veroordeeld voor opzetheling van een gestolen auto. Het Hof had de vordering van de benadeelde partij, die schade had geleden door een aanrijding met de auto van de verdachte, toegewezen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat de schade in nauw verband stond met de bewezenverklaarde opzetheling, niet onjuist of onbegrijpelijk was. De Hoge Raad bevestigde dat de schade die de benadeelde partij had geleden, rechtstreekse schade was in de zin van artikel 51a en 361 lid 2 onder b van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het Hof terecht had geoordeeld dat de benadeelde partij de schade had aangetoond en dat deze schade het rechtstreekse gevolg was van het strafbare feit. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de mogelijkheid voor benadeelde partijen om schadevergoeding te vorderen in gevallen waar de schade direct voortvloeit uit de gedragingen van de verdachte.