AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Beslag op en/of-rekening en eigendomsrechten van rekeninghouders
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure naar aanleiding van een conservatoir beslag dat is gelegd op het saldo van een en/of-rekening, die op naam staat van de klager en een belanghebbende. De klager stelt dat hij als enige eigenaar van het saldo moet worden aangemerkt, terwijl de rechtbank oordeelt dat het vorderingsrecht van iedere rekeninghouder betrekking heeft op het totale saldo van de rekening. De rechtbank heeft het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, omdat de interne verhoudingen en afspraken tussen de rekeninghouders voor de beslaglegger niet relevant zijn. De klager heeft eerder een klaagschrift ingediend dat ook ongegrond werd verklaard, en heeft nu opnieuw een klaagschrift ingediend met aanvullende documenten, waaronder een samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank heeft in haar beschikking overwogen dat het beslag op de rekening rechtmatig is, omdat de verdenking tegen de belanghebbende nog steeds bestaat. De klager heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd met betrekking tot de eigendomsrechten op het saldo van de rekening. De Procureur-Generaal concludeert dat het middel slaagt en dat de beschikking van de rechtbank moet worden vernietigd en de zaak moet worden terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling.
Voetnoten
1.Zaaknummer 18/04443 B.
2.Ik maak uit de processtukken uit 2018, toen het eerste klaagschrift werd ingediend, op, dat deze stukken destijds ook aan de rechtbank zijn overgelegd.
3.Door beide partijen is ook een standpunt naar voren gebracht over de ontvankelijkheid van klager in zijn klaagschrift. Over de ontvankelijkheidsvraag wordt in cassatie niet geklaagd.
4.Proces-verbaal van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, van 10 mei 2022, p. 2-3.
5.Gelet op hetgeen door de advocaat is aangevoerd in raadkamer, zoals weergegeven in de beschikking (zie hiervoor onder 3.1) en in het proces-verbaal (zie hiervoor onder 3.2), alsmede in de cassatieschriftuur (zie hierna onder 4.2) houd ik vermelding van [belanghebbenden] (en niet van [klager] ) hier voor een – zeer ongelukkige – verschrijving.
6.Klaagschrift, randnr. 8.
11.HvJ NA 6 februari 1996, ECLI:NL:OHJNA:1996:AB9328, NJ 1996/457, het ging hier om een conservatoir (later executoriaal) maritaal derdenbeslag op de en/of rekening van twee echtelieden. 14.Zie hierover nader S. Perrick in: Asser/Perrick 3-V 2019/104.
15.Zie A.R. de Bruijn, W.G. Huijgen en B.E. Reinhartz in: Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht 2019/VII.4
17.Zie voor arresten waarin dit het geval was bijvoorbeeld HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3826, NJ 2003/459; HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1018. In de tweede cassatieronde merkte plv-AG Frielink in zijn conclusie op dat de rechtbank (meer impliciet) toch weer een civielrechtelijke kwestie had beslecht (ECLI:NL:PHR:2021:223, rn. 6.3). De Hoge Raad herhaalde het beoordelingskader, inclusief vooropstelling over civielrechtelijke aspecten, maar liet de inhoudelijke beoordeling van de rechtbank, waarin “zij het in minder gelukkige bewoordingen” tot uitdrukking werd gebracht dat zich niet het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klager als eigenaar van het geldbedrag moet worden aangemerkt, wel in stand (HR 20 april 2021, ECLI:NL:2021:625, rov. 2.4.1); HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1411. 18.Overigens kan in dit verband worden opgemerkt dat hetgeen door de klager als bewijs naar voren is gebracht om aan te tonen dat het saldo van de bankrekening aan hem toekomt nog wel wat hiaten vertoont. De samenwerkingsovereenkomst waar hij zich op beroept is niet gedateerd. Het overzicht van de bij- en afschrijvingen op de bankrekening laten niet zien op welk moment de tenaamstelling is gewijzigd in een en/of-rekening, zodat hieruit niet kan blijken dat het saldo dat op 21 maart 2018 op de rekening stond ook het saldo was dat op de rekening stond toen de rekening uitsluitend op naam van de klager stond. Maar voor een beoordeling van deze feiten is in cassatie geen plaats, die komt toe aan de beklagrechter.
19.HR 22 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1290, NJ 1999/77, m.nt. J. de Hullu; HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4078. En meer recent: HR 10 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1367 (81 RO) en de hieraan voorafgaande conclusie van AG Frielink 29 augustus 2023, ECLI:NL:PHR:2023:737. De wetgever had dit in eerste instantie anders voor ogen en stelde expliciet art. 3:175 BW van overeenkomstige toepassing op strafvorderlijk conservatoir beslag. Zie Kamerstukken II 2001/02, 28 079, nr. 3, p. 21. In deze lijn paste het oordeel van de Hoge Raad van 24 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0208, NJ 1997/515, m. nt. M.S. Groenhuijsen. 20.Zie hierover ook de noot van De Hullu in NJ 1999/77.