Conclusie
Nr. 18/04297 B
Zitting: 9 april 2019
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[klager]
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft bij beschikking van 24 september 2018 het klaagschrift van de klager, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan hem van een onder een ander inbeslaggenomen geldbedrag van € 9.000,-, gegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld door officier van justitie mr. A.P.M. van Weegen en mr. H.H.J. Knol, plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Mr. R.T. Poort, advocaat te Beverwijk, heeft het cassatieberoep van het Openbaar Ministerie schriftelijk tegengesproken.
Het
middelklaagt dat de rechtbank ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat (i) de koopovereenkomst tussen klager en [betrokkene 1] nietig is en (ii) dat de nietigheid van die koopovereenkomst tot gevolg heeft dat moet worden teruggegaan naar de
status quovóór die overeenkomst. Het (impliciete) oordeel van de rechtbank dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen geldbedrag moet worden aangemerkt geeft om die reden blijk van een onderliggende onjuiste rechtsopvatting, althans is niet toereikend gemotiveerd.
middelklaagt dat de rechtbank ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat (i) de koopovereenkomst tussen klager en [betrokkene 1] nietig is en (ii) dat de nietigheid van die koopovereenkomst tot gevolg heeft dat moet worden teruggegaan naar de
status quovóór die overeenkomst. Het (impliciete) oordeel van de rechtbank dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen geldbedrag moet worden aangemerkt geeft om die reden blijk van een onderliggende onjuiste rechtsopvatting, althans is niet toereikend gemotiveerd.
3.1. Uit de stukken van het geding blijkt het volgende. [klager] (hierna ook: de klager) heeft voor een bedrag van € 9.000,- laptops en iPads gekocht van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] bleek deze goederen van zijn werkgever te hebben ontvreemd. Het voornoemde geldbedrag is onder [betrokkene 1] in beslag genomen. Namens [klager] is een klaagschrift ingediend om dit geldbedrag aan klager te doen teruggeven. [1] Uit het klaagschrift en ook uit de door het Openbaar Ministerie ingediende cassatieschriftuur blijkt dat [klager] is vrijgesproken van schuldheling. Deze vrijspraak is onherroepelijk. [betrokkene 1] is – eveneens onherroepelijk – veroordeeld wegens verduistering. Daarbij is de vordering van de benadeelde partij, de werkgever van [betrokkene 1] , ter hoogte van € 20.000,- toegewezen en ter hoogte van dit bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Eveneens is in de ontnemingsprocedure het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 30.000,- en is de betalingsverplichting aan de Staat vastgesteld op nihil.
3.2. Het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van het klaagschrift houdt, voor zover relevant, het volgende in:
“De rechter merkt op, zakelijk weergegeven:
Er is een klaagschrift ontvangen met betrekking tot het conservatoir beslag op een bedrag van € 9.000,-. Belanghebbende is op 8 augustus 2018 vrijgesproken van heling. Aangegeven wordt dat de overeenkomst nietig is.
De raadsman voert vervolgens - kort en zakelijk weergegeven - het woord.
Van belang is wie redelijkerwijs de belanghebbende is van het geldbedrag van € 9.000,-, zijnde de koopsom voor een aantal laptops en i-pads. Vastgesteld kan worden dat de verkoop heeft plaatsgevonden. Belanghebbende is aangehouden evenals medeverdachte [betrokkene 1] . Bij medeverdachte [betrokkene 1] is een enveloppe met daarin € 9.000,- aangetroffen. Deze enveloppe met geld was afkomstig van belanghebbende. De overeenkomst is in strijd met de openbare orde en zeden. De overeenkomst heeft nooit bestaan omdat de overeenkomst nietig was. Belanghebbende is eigenaar gebleven van het geldbedrag en dus rechthebbende. Medeverdachte [betrokkene 1] was houder van het geldbedrag. Belanghebbende is vrijgesproken en had te goeder trouw gehandeld. Belanghebbende had drie websites bekeken of de laptops en i-pads niet waren gestolen. Het was naïef, maar belanghebbende had het niet kunnen vermoeden. Als het beklag wordt afgewezen zal belanghebbende zijn geldbedrag niet terug krijgen vanwege de schulden bij medeverdachte [betrokkene 1] . Belanghebbende heeft belang bij het klaagschrift.
De officier van justitie merkt op, zakelijk weergegeven:
Het klaagschrift dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat [klager] geen belanghebbende is. Mocht klager ontvangen worden dan verzoekt de officier van justitie het klaagschrift ongegrond te verklaren. Medeverdachte [betrokkene 1] is rechthebbende. Het geldbedrag is op rechtmatige titel bij hem gekomen. Belanghebbends is beschikkingsbevoegd. Er was een geldige titel. Al zou de overeenkomst wellicht vernietigbaar of ontbonden kunnen worden, dit betekent niet dat het geld in eigendom van belanghebbende komt. Om de goede trouw gaat het tevens niet. Bij een onverschuldigde betaling of wanprestatie is klager geen belanghebbende. Het klaagschrift dient niet-ontvankelijk te worden verklaard of ongegrond.
De raadsman merkt op, zakelijk weergegeven:
Hij is belanghebbende, gelet op pagina 4 van het relaas. Bij medeverdachte [betrokkene 1] is € 9.000,- in beslag genomen. Belanghebbende kocht de in beslag genomen goederen. De koopovereenkomst is nietig. Belanghebbende is rechthebbende op het geldbedrag. Er was geen rechtmatige titel aanwezig.
De officier van justitie merkt op, zakelijk weergegeven:
Gelet op pagina 4 van het relaas, waar ook de raadsman naar heeft verwezen, zijn de goederen verkocht. De goederen zijn onder belanghebbende in beslag genomen. De koopovereenkomst was niet nietig. Wellicht was belanghebbende eigenaar geworden van de goederen, maar niet van het geldbedrag.
De raadsman merkt op, zakelijk weergegeven:
De overeenkomst strekt tot goederen die verduisterd zijn geweest. De overeenkomst was nietig. Belanghebbende is eigenaar van het geld.”
3.3. De rechtbank heeft de gegrondverklaring van het beklag als volgt onderbouwd:
“Vast staat dat het geldbedrag van € 9.000,- meteen na de transactie onder medeverdachte [betrokkene 1] in beslag is genomen. Het geldbedrag van € 9.000,- heeft medeverdachte [betrokkene 1] ontvangen van belanghebbende na verkoop van laptops en i-pads op de parkeerplaats bij de [A] te [plaats] .
De verkoper was niet beschikkingsbevoegd. Het betreft gestolen goederen. Er was sprake van een nietige overeenkomst. Dit betekent dat dient te worden teruggegaan naar de status quo voor die overeenkomst. Namelijk de situatie dat belanghebbende nog het geldbedrag van € 9.000,- had en medeverdachte [betrokkene 1] de laptops en i-pads. Klager is ontvankelijk en de vordering is toewijsbaar.
Het klaagschrift wordt daarom gegrond verklaard.”
3.4. Het Openbaar Ministerie heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld en daarbij heeft het verschillende klachten aangevoerd. Deze klachten zijn namens de klager schriftelijk tegengesproken. In die schriftuur houdende tegenspraak is onder meer aangevoerd dat het Openbaar Ministerie geen (rechtstreeks) belang heeft bij het cassatieberoep. Daarbij wordt erop gewezen dat in de ontnemingsprocedure de betalingsverplichting aan de Staat op nihil is gesteld. Dat het geldbedrag eventueel zou kunnen worden benut voor een vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade doet daaraan volgens de indiener van de schriftuur niet af, omdat dit niet op het belang van het Openbaar Ministerie ziet. Daarnaast zou het in beslag genomen geld niet in directe relatie staan met de geleden schade, omdat de benadeelde partij de goederen heeft teruggekregen.
3.5. Het gaat in deze zaak om conservatoir beslag dat op de voet van art. 94a Sv rust op een geldbedrag van € 9.000,-. [2] Sinds 1 januari 2014 kent de wet de mogelijkheid om conservatoir beslag te leggen met het oog op een opgelegde schadevergoedingsmaatregel. [3] Het doel hiervan is om de verhaalsmogelijkheden voor het slachtoffer te versterken. Door tijdens het opsporingsonderzoek al conservatoir beslag te leggen, wordt voorkomen dat de verdachte zijn vermogen vervreemdt of bezwaart, voordat hij of zij daadwerkelijk definitief wordt veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel. [4] Gelet op deze wettelijke mogelijkheid is het duidelijk dat het Openbaar Ministerie belang heeft bij zijn klacht in cassatie. Aan de verdachte is immers een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Aldus biedt het betreffende beslag een verhaalsmogelijkheid voor de Staat. Voor zover gewezen wordt op de (eventuele) omstandigheid dat het beslag niet in verband staat met de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, leidt dit niet tot een ander oordeel omdat daarmee wordt uitgegaan van een eis die de wet niet stelt.
3.6. Beslag op de voet van art. 94a Sv kan in beginsel alleen worden gelegd op voorwerpen die toebehoren aan de verdachte. [5] In deze zaak is de klager niet de persoon onder wie het geldbedrag in beslag is genomen. Een dergelijke derde is in zijn beklag ontvankelijk indien hij stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen voorwerp. De rechter die over dit beklag heeft te oordelen, dient in dat geval na te gaan of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. [6] Deze maatstaf heeft als doel te voorkomen dat een onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op de uitoefening van het eigendomsrecht van een derde op een inbeslaggenomen voorwerp. [7] Daarmee geldt een andere, zwaardere, maatstaf dan in het geval een derde op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend dat strekt tot teruggave van een op de voet van art. 94 Sv rustend beslag. In die situatie dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. [8] De rechter zal daarbij niet hoeven te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken. [9] In zowel de schriftuur van het Openbaar Ministerie als in de schriftuur houdende tegenspraak wordt verwezen naar deze laatste rechtsregel, maar daarbij verdient opmerking dat die rechtspraak enkel ziet op beslag op de voet van art. 94 Sv. Desondanks zie ik geen reden om deze regel niet door te trekken naar de onderhavige situatie, dus een beslag op de voet van art. 94a Sv. De daarbij geldende maatstaf is immers of de klager – buiten redelijke twijfel – als eigenaar valt aan te merken. Dat begrip verwijst naar ik meen naar het civielrechtelijke eigendomsbegrip en niet naar een autonoom strafrechtelijk begrip, zoals bijvoorbeeld het begrip ‘toebehoren’ of een wat meer diffuus begrip als ‘rechthebbende’. Bij de vraag of buiten redelijke twijfel staat dat de klager eigenaar is van het voorwerp, zal de rechter dus civielrechtelijke aspecten mogen betrekken, maar ook hier zal de rechter daarbij niet hoeven te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties.
3.7. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van belang:
Art. 3:40 BW
“1 Een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, is nietig.
2 Strijd met een dwingende wetsbepaling leidt tot nietigheid van de rechtshandeling, doch, indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling, slechts tot vernietigbaarheid, een en ander voor zover niet uit de strekking van de bepaling anders voortvloeit.
3 Het vorige lid heeft geen betrekking op wetsbepalingen die niet de strekking hebben de geldigheid van daarmede strijdige rechtshandelingen aan te tasten.”
Art. 3:84 BW
“1 Voor overdracht van een goed wordt vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken.
2 Bij de titel moet het goed met voldoende bepaaldheid omschreven zijn.
3 Een rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid of die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen, is geen geldige titel van overdracht van dat goed.
4 Wordt ter uitvoering van een voorwaardelijke verbintenis geleverd, dan wordt slechts een recht verkregen, dat aan dezelfde voorwaarde als die verbintenis is onderworpen.”
Art. 3:86 BW
“1 Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
2 Rust op een in het vorige lid genoemd goed dat overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 anders dan om niet wordt overgedragen, een beperkt recht dat de verkrijger op dit tijdstip kent noch behoort te kennen, dan vervalt dit recht, in het geval van overdracht overeenkomstig artikel 91 onder dezelfde opschortende voorwaarde als waaronder geleverd is.
3 Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:
a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; of
b. het geld dan wel toonder- of orderpapier betreft.
4 Op de in het vorige lid bedoelde termijn zijn de artikelen 316, 318 en 319 betreffende de stuiting van de verjaring van een rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.”
3.8. In het oordeel van de rechtbank ligt besloten dat buiten redelijke twijfel staat dat de klager als eigenaar van het geldbedrag moet worden aangemerkt. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet. [10] De bestreden uitspraak geeft hiervan geen blijk, zodat in zoverre reeds sprake is van een motiveringsgebrek. Gelet op de onderliggende casus die geen enkele indicatie geeft voor het bemoeilijken of verhinderen van de uitwinning van voorwerpen, ben ik van oordeel dat die enkele omstandigheid geen bespreking verdient, en wel des te minder omdat in de schriftuur van het OM over dit motiveringsgebrek niet wordt geklaagd. Het is dan ook aangewezen om nader stil te staan bij het impliciete oordeel van de rechtbank dat de klager ‘buiten redelijke twijfel’ als eigenaar is aan te merken.
3.9. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verkoper niet beschikkingsbevoegd was en het gestolen [11] goederen betreffen. Volgens de rechtbank is er sprake van een nietige overeenkomst. Het is de vraag waar dit oordeel op gebaseerd is. Om meer helderheid te scheppen, sta ik eerst kort stil bij het algemene civiele kader.
3.10. Art. 3:84 lid 1 BW stelt drie cumulatieve vereisten om te spreken van een rechtsgeldige overdracht van eigendom: [12]
levering;
de levering dient te zijn verricht krachtens een geldige titel;
de levering dient te zijn verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken
Indien aan deze voorwaarden is voldaan, is sprake van de totstandkoming van een overdracht. Indien het schort aan één van deze voorwaarden komt er in principe geen overdracht tot stand en kan de eigenaar op de voet van art. 5:2 BW het goed opeisen (revindiceren). De oorspronkelijke koper is in dat geval zijn goederen kwijt. Die pijn kan op grond van het verbintenissenrecht verzacht worden. De verkoper kan, afhankelijk van de reden waarom er geen overdracht tot stand komt, bijvoorbeeld door de koper worden aangesproken wegens wanprestatie. [13]
3.11. Dit betreft de hoofdregel. En evenals in het strafrecht, kent in het civiele recht een hoofdregel vele uitzonderingen. Daarbij kan allereerst art. 3:86 BW worden genoemd, welke bepaling een regeling geeft voor derdenbescherming waardoor ondanks beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder toch een rechtsgeldige overdracht tot stand komt. Indien de overdracht van een roerende zaak anders dan om niet (oftewel, tegen betaling) geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is, wordt de beschikkingsonbevoegdheid ‘geheeld’. Het eigendom wordt in dat geval toch overgedragen en de verkrijger wordt hierdoor tegen revindicatie beschermd. Deze regeling kent in het derde lid weer een uitzondering, met in datzelfde lid weer een uitzondering op die uitzondering, maar voor de beoordeling van het middel zijn deze aspecten niet van belang. Art. 3:86 BW kent immers alleen derdenbescherming toe indien aan de andere voorwaarden voor overdracht uit art. 3:84 BW is voldaan.
3.12. In haar beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake was van een nietige overeenkomst. Dit betekent dat de verbintenisrechtelijke koopovereenkomst nooit heeft bestaan. Dit betreft de in art. 3:84 lid 1 BW genoemde “geldige titel” die voor overdracht vereist is. Het zogeheten ‘causale stelsel’ brengt dan mee dat in die situatie ondanks de levering geen overdracht – geen rechtsovergang – tot stand is gekomen. [14]
3.13. Op grond van art. 3:40 lid 1 BW is een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, nietig. Dit artikel geeft een begrenzing aan de contractsvrijheid die partijen in het civiele recht normaal toekomt. De termen ‘goede zeden’ en ‘openbare orde’ verwijzen naar normen dan wel regels van ongeschreven (dwingend) recht die in de Nederlandse samenleving als fundamenteel worden ervaren. [15] Ook een strijd met een dwingende wetsbepaling kan tot nietigheid leiden. [16] Van een door de wet verboden overeenkomst is sprake indien die in strijd zijn met enige positieve wetsbepaling van dwingend recht. [17] Hieronder is bijvoorbeeld het opzettelijk kopen van gestolen zaken (heling, art. 416 Sr) te scharen. [18] Indien sprake is van een nietige titel, is er in het geheel geen overdracht tot stand gekomen. [19] In beginsel kan in dat geval een reeds verrichte betaling op grond van onverschuldigde betaling worden teruggevorderd. [20]
3.14. Ik keer terug naar het middel. De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de klager eigenaar is van het geldbedrag. Naar ik meen is de klacht dat dit oordeel niet toereikend is gemotiveerd, terecht voorgesteld. De bestreden beschikking biedt onvoldoende grondslag voor het voornoemde oordeel van de rechtbank. Daarbij wijs ik erop dat op geen enkele wijze is onderbouwd waarom sprake is van een nietige overeenkomst. Uit de omstandigheid dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd is, volgt dit in ieder geval niet. Indien de rechtbank art. 3:40 BW voor ogen stond, behoeft het nadere motivering waarom die bepaling in deze zaak leidt tot nietigheid. De enkele omstandigheid dat sprake is van (eventueel) gestolen goederen, noopt in ieder geval niet tot het oordeel dat reeds daarom de overeenkomst nietig is. Daarbij komt nog het volgende. In de raadkamerbehandeling is naar voren gekomen dat er discussie bestaat over wie het eigendom over enerzijds de laptops en iPads en anderzijds het betaalde geld heeft. Tegen deze achtergrond heeft de beslissing van de beklagrechter, die inhoudt dat het geld eigendom is van de klager, als strekking het beslechten van een civielrechtelijk geschil. Een dergelijke beslechting via de beklagprocedure is echter niet de aangewezen weg. Daarbij wijs ik erop dat de eventuele ongegrondverklaring van het beklag de civiele mogelijkheden van de klager om de vervreemder (bijvoorbeeld) aansprakelijk te stellen onverlet laat.
3.15. Het middel slaagt.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzen of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal doen voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG