ECLI:NL:HR:2019:1018

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
18/04297
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over teruggave in beslaggenomen geldbedrag na verduistering in dienstbetrekking

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de klager recht heeft op teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 9.000,-. Dit geldbedrag was in beslag genomen van medeverdachte [betrokkene 1], die het had verkregen door de verkoop van laptops en iPads die hij van zijn werkgever had ontvreemd. De klager had deze goederen gekocht van [betrokkene 1] en verzocht om teruggave van het geldbedrag, dat onder [betrokkene 1] in beslag was genomen. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen klager en [betrokkene 1] nietig was, en dat klager daarom eigenaar bleef van het geldbedrag. Het Openbaar Ministerie stelde echter dat klager geen belanghebbende was en dat het klaagschrift ongegrond moest worden verklaard.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank onjuist heeft geoordeeld over de eigendom van het in beslag genomen geldbedrag. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter in een beslagprocedure moet vaststellen of buiten redelijke twijfel kan worden aangenomen dat de derde (de klager) als eigenaar van het in beslag genomen voorwerp moet worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Gelderland voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad stelt dat het bestaan van een vordering van klager op [betrokkene 1] niet automatisch betekent dat klager ook eigenaar is van het in beslag genomen geldbedrag. De zaak benadrukt de noodzaak voor rechters om civielrechtelijke aspecten in overweging te nemen bij het beoordelen van eigendoms- en bezitskwesties in beslagprocedures.

Uitspraak

25 juni 2019
Strafkamer
nr. S 18/04297 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 september 2018, nummer RK 18/7529, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de klager, R.T. Poort, advocaat te Beverwijk, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzen of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal doen voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het in de bestreden beschikking besloten liggende oordeel van de Rechtbank dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt.
2.2.
Waar het in deze zaak over gaat, is in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.1 als volgt samengevat. De klager heeft voor een bedrag van € 9.000,- laptops en iPads gekocht van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] bleek deze goederen van zijn werkgever te hebben ontvreemd. Het voornoemde geldbedrag is onder [betrokkene 1] in beslag genomen. Namens de klager is een klaagschrift ingediend om dit geldbedrag aan de klager te doen teruggeven. Uit het klaagschrift en ook uit de door het Openbaar Ministerie ingediende cassatieschriftuur blijkt dat de klager is vrijgesproken van schuldheling. Deze vrijspraak is onherroepelijk. [betrokkene 1] is - eveneens onherroepelijk - veroordeeld wegens verduistering. Daarbij is de vordering van de benadeelde partij, de werkgever van [betrokkene 1] , ter hoogte van € 20.000,- toegewezen en ter hoogte van dit bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Eveneens is in de ontnemingsprocedure het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 30.000,- en is de betalingsverplichting aan de Staat vastgesteld op nihil.
2.3.1.
De Rechtbank heeft het beklag tegen het beslag op het geldbedrag gegrond verklaard en de teruggave daarvan aan de klager gelast. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het beklag
In het klaagschrift en tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de raadsman van belanghebbende
- samengevat - zich op het standpunt gesteld dat van belang is wie redelijkerwijs de belanghebbende is met betrekking tot het geldbedrag van € 9.000,-, zijnde de koopsom voor een aantal laptops en i-pads. Vastgesteld kan worden dat de verkoop heeft plaatsgevonden. Belanghebbende is aangehouden evenals medeverdachte [betrokkene 1] . Bij medeverdachte [betrokkene 1] is een enveloppe met daarin € 9.000,- aangetroffen. Deze enveloppe met geld was van belanghebbende. De overeenkomst is in strijd met de openbare orde en zeden. De overeenkomst heeft nooit bestaan omdat de overeenkomst nietig was. Belanghebbende is eigenaar gebleven van het geldbedrag en dus rechthebbende. Medeverdachte [betrokkene 1] was houder van het geldbedrag. Belanghebbende is vrijgesproken en had te goeder trouw gehandeld. Belanghebbende had drie websites bekeken of de laptops en i-pads niet waren gestolen. Het was naïef, maar belanghebbende had het niet kunnen vermoeden. Als het beklag wordt afgewezen zal belanghebbende zijn geldbedrag niet terug krijgen vanwege de schulden bij medeverdachte [betrokkene 1] . Belanghebbende heeft belang bij het klaagschrift. Hij is belanghebbende, gelet op pagina 4 van het relaas. Bij medeverdachte [betrokkene 1] is € 9.000,- in beslag genomen. Belanghebbende kocht de in beslag genomen goederen. De koopovereenkomst is nietig. Belanghebbende is rechthebbende op het geldbedrag. Er was geen rechtmatige titel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat [klager] geen belanghebbende is. Mocht klager ontvangen worden dan verzoekt de officier van justitie het klaagschrift ongegrond te verklaren. Medeverdachte [betrokkene 1] is rechthebbende. Het geldbedrag is op rechtmatige titel bij hem gekomen. Belanghebbende is beschikkingsbevoegd. Er was een geldige titel. Al zou de overeenkomst wellicht vernietigbaar of ontbonden kunnen worden, dit betekent niet dat het geld in eigendom van belanghebbende komt. Om te goeder trouw gaat het tevens niet. Bij een onverschuldigde betaling of wanprestatie is klager geen belanghebbende. Het klaagschrift dient niet-ontvankelijk te worden verklaard of ongegrond. Gelet op pagina 4 van het relaas, waar ook de raadsman naar heeft verwezen, zijn de goederen verkocht. De goederen zijn onder belanghebbende in beslag genomen. De koopovereenkomst was niet nietig. Wellicht was belanghebbende eigenaar geworden van de goederen, maar niet van het geldbedrag.
De beoordeling
Vast staat dat het geldbedrag van € 9.000,- meteen na de transactie onder medeverdachte [betrokkene 1] in beslag is genomen. Het geldbedrag van € 9.000,- heeft medeverdachte [betrokkene 1] ontvangen van belanghebbende na verkoop van laptops en i-pads op de parkeerplaats bij de Macdonalds te Veenendaal .
De verkoper was niet beschikkingsbevoegd. Het betreft gestolen goederen. Er was sprake van een nietige overeenkomst. Dit betekent dat dient te worden teruggegaan naar de status quo voor die overeenkomst. Namelijk de situatie dat belanghebbende nog het geldbedrag van € 9.000,- had en medeverdachte [betrokkene 1] de laptops en i-pads. Klager is ontvankelijk en de vordering is toewijsbaar.
Het klaagschrift wordt daarom gegrond verklaard.
De raadkamer zal derhalve beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.
De beslissing
De raadkamer:
- verklaart het klaagschrift gegrond;
- gelast de teruggave aan belanghebbende van het geldbedrag van € 9.000,-."
2.3.2.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een op 6 augustus 2018 gedateerde 'machtiging handhaven conservatoir beslag (artikel 103 van het Wetboek van Strafvordering)' met betrekking tot het geldbedrag van € 9.000,-. Volgens dit stuk rustte ten tijde van de bestreden beschikking op het inbeslaggenomen geldbedrag beslag op de voet van art. 94a Sv.
2.4.
Bij de beoordeling van het middel moet, voor zover hier van belang, worden vooropgesteld dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin op de voet van art. 94a Sv beslag rust op het inbeslaggenomen voorwerp en een derde in een beklagprocedure op de voet van art. 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk moet geven (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.15). Bij de beantwoording van deze vraag zal de rechter niet behoren te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal hij daarbij civielrechtelijke aspecten mogen betrekken. Het gaat in de beslagprocedure immers om een (voorlopig) oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (vgl. met betrekking tot een beslag op de voet van art. 94 Sv, HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.13).
2.5.
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- art. 3:40 BW:
"1. Een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, is nietig.
2. Strijd met een dwingende wetsbepaling leidt tot nietigheid van de rechtshandeling, doch, indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling, slechts tot vernietigbaarheid, een en ander voor zover niet uit de strekking van de bepaling anders voortvloeit.
3. Het vorige lid heeft geen betrekking op wetsbepalingen die niet de strekking hebben de geldigheid van daarmede strijdige rechtshandelingen aan te tasten."
- art. 6:203 BW:
"1. Degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, is gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen.
2. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
3. Degene die zonder rechtsgrond een prestatie van andere aard heeft verricht, heeft eveneens jegens de ontvanger recht op ongedaanmaking daarvan."
2.6.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat tussen de klager en [betrokkene 1] sprake was van een nietige overeenkomst en dat dit "betekent dat dient te worden teruggegaan naar de status quo voor die overeenkomst. Namelijk de situatie dat belanghebbende nog het geldbedrag van € 9.000,- had en medeverdachte [betrokkene 1] de laptops en i-pads". Dat oordeel geeft, ook als wordt aangenomen dat de overeenkomst inderdaad op grond van art. 3:40 BW of anderszins als een nietige zou moeten worden aangemerkt, blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat art. 6:203, tweede lid, BW in dat geval meebrengt dat de klager jegens [betrokkene 1] een vordering toekomt ten bedrage van het onverschuldigd door hem aan [betrokkene 1] betaalde geldbedrag. Het bestaan van die vordering van de klager op [betrokkene 1] brengt echter niet mee dat hij eigenaar is van het op de voet van art. 94a Sv onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen geldbedrag.
2.7.
Het middel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 juni 2019.