Uitspraak
avan het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[plaats].
aRO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
22 september 1998.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 1998 uitspraak gedaan over een beklag van klaagster betreffende de teruggave van inbeslaggenomen goederen, waaronder beeldjes, sieraden, een computer en geluidsapparatuur. Deze goederen waren in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen een ander, met wie klaagster samenleefde. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, omdat niet kon worden uitgesloten dat klaagster samen met de verdachte een economische eenheid vormde en er sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. Dit leidde tot de conclusie dat de inbeslaggenomen goederen mogelijk mede-eigendom waren van de verdachte.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank haar beschikking toereikend had gemotiveerd. Hoewel niet buiten redelijke twijfel stond dat klaagster enig eigenaar was van de inbeslaggenomen goederen, moest worden aangenomen dat zij tenminste samen met de verdachte mede-eigenaar was. De Hoge Raad bevestigde dat het oordeel van de Rechtbank niet hoogst onwaarschijnlijk was, en dat de inbeslaggenomen goederen konden dienen als zekerheid voor eventuele betalingsverplichtingen van de verdachte.
De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van klaagster, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden. De beslissing van de Rechtbank werd daarmee bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden beschikking. De uitspraak benadrukt de complexiteit van eigendom en beslag in het kader van strafrechtelijke onderzoeken, vooral wanneer er sprake is van gemeenschappelijke huishoudingen.