ECLI:NL:HR:2009:BH4078

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12381 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op personenauto in het kader van strafrechtelijke procedure en mede-eigendom

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure naar aanleiding van conservatoir beslag dat is gelegd op een BMW, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar klager [klager 2]. Klager en klaagster, die samenwoonden, hebben samen een klaagschrift ingediend met het verzoek om teruggave van de auto, waarbij zij zich beroepen op mede-eigendom. De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat klaagster niet als enige eigenaar van de auto kan worden aangemerkt. De Hoge Raad bevestigt deze beslissing en verklaart klager [klager 2] niet-ontvankelijk in zijn beroep, terwijl het beroep van klaagster [klaagster 1] wordt verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank op juiste wijze heeft geoordeeld over de belangen van de klaagster en de mogelijkheid dat een eventuele betalingsverplichting van klager [klager 2] kan worden verhaald op zijn aandeel in de auto. De beslissing van de rechtbank wordt als toereikend gemotiveerd beschouwd, en de Hoge Raad concludeert dat er geen onrechtmatigheid in het beslag is vastgesteld. De zaak illustreert de juridische complicaties rondom mede-eigendom en beslaglegging in het strafrecht.

Uitspraak

S 07/12381 B
21 april 2009
S 07/12381
LBS/DV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Arnhem van 22 juni 2007, nummer 07/252, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster 1] en [klager 2], wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klagers ingediende beklag strekkende tot teruggave aan de klagers van de in bovenstaande beschikking omschreven personenauto.
2. Geding in cassatie
Door de klagers is beroep in cassatie ingesteld. Namens de klagers heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, bij afzonderlijke schrifturen middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. De procesgang
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.2. Op 25 januari 2007 is op een zolder te Velp een hennepkwekerij ontdekt, alwaar tevens een sleutel van een BMW werd aangetroffen. Deze sleutel bleek te horen bij een in de buurt van die kwekerij geparkeerde BMW-personenauto. In die auto werd het rijbewijs van de klager [klager 2] aangetroffen.
3.3. Op 7 februari 2007 is in de woning van de klager [klager 2] te [plaats A], waar hij samenwoonde met de klaagster [klaagster 1], een deels ontmantelde hennepkwekerij aangetroffen. Op de voormelde personenauto is conservatoir beslag gelegd als bedoeld in art. 94a Sv.
3.4. [Klager 2] en [klaagster 1] hebben samen een klaagschrift ingediend strekkende tot teruggave van de auto aan hen beiden. Daarin is onder meer aangevoerd dat de klagers de auto eind 2006 hebben gekocht en deze, nadat hij twee dagen op naam van [klager 2] heeft gestaan, op naam van [klaagster 1] hebben gezet.
3.5. In het klaagschrift wordt, evenals in de schrifturen, tot uitgangspunt genomen dat sprake is van mede-eigendom.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de klager [klager 2]
De namens de klager [klager 2] voorgestelde middelen komen op tegen de ongegrondverklaring van het beklag, kort gezegd, wegens de inbreuk die door de inbeslagneming en de voortduring van het beslag wordt gemaakt op de belangen van [klaagster 1]. Bij die klachten heeft de klager geen belang, zodat hij in zijn cassatieberoep niet kan worden ontvangen.
5. Beoordeling van de namens de klaagster [klaagster 1] voorgestelde middelen
5.1. In de middelen wordt opgekomen tegen de ongegrondverklaring van het beklag. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5.2. De bestreden beschikking houdt in:
"Het beklag
De raadsman van klagers heeft ter zitting het klaagschrift toegelicht. De raadsman van klagers stelt zich op het standpunt dat de verdenking dat klager [klager 2] zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep erg mager is. Klaagster [klaagster 1] heeft al helemaal niets met hetgeen klager [klager 2] verweten wordt te maken en de auto staat ook op haar naam.
De raadsman is van mening dat de auto behoort te worden teruggegeven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt dat inmiddels conservatoir beslag is gelegd op de personenauto en verzet zich tegen teruggave op basis van de zich in het dossier bevindende stukken waaruit naar haar mening in voldoende mate blijkt dat [klager 2] betrokken is bij een hennepkwekerij in Velp, de sleutel van de BMW aldaar op zolder is aangetroffen en de BMW ook in de directe omgeving van die woning in Velp in beslag is genomen.
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
In een procedure als de onderhavige toetst de raadkamer slechts marginaal de rechtmatigheid van het beslag en het belang van een rechtens juiste en zorgvuldige strafvordering. Het is niet komen vast te staan dat het beslag onrechtmatig is.
De raadkamer overweegt dat in het kader van deze raadkamerprocedure op basis van een klacht ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering het onderzoek, gelet op de aard van die procedure, niet anders dan summier kan zijn. Naar het oordeel van de raadkamer is niet uit te sluiten dat een rechter, later inhoudelijk oordelend over de vordering strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel, tot ontneming van enig wederrechtelijk voordeel zal komen.
De raadkamer zal daarom beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.
De beschikking
Verklaart het klaagschrift ongegrond."
5.3.1. Aan de middelen ligt de opvatting ten grondslag dat aan de klaagster, gelet op het aan haar toebehorende aandeel in de inbeslaggenomen personenauto, niet kan worden tegengeworpen dat aan de mede-eigenaar [klager 2] mogelijk een betalingsverplichting zal worden opgelegd. Deze opvatting is echter onjuist.
5.3.2. De Rechtbank is - in overeenstemming met hetgeen in het klaagschrift is aangevoerd - ervan uitgegaan dat de klaagster niet als enig eigenaar van de personenauto kan worden aangemerkt, en heeft vervolgens, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, haar beschikking toereikend gemotiveerd. Het oordeel van de Rechtbank komt immers daarop neer dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een eventueel aan de klager [klager 2] op te leggen betalingsverplichting kan worden verhaald op diens aandeel in de inbeslaggenomen personenauto en dat deze dus in zoverre kan strekken tot zekerheid voor de nakoming van zodanige verplichting (vgl. HR 22 september 1998, NJ 1999, 77).
5.4. De middelen falen.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de klager [klager 2] niet-ontvankelijk in het beroep;
verwerpt het beroep van de klaagster [klaagster 1].
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2009.