ECLI:NL:RBDHA:2017:2372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
C/09/516104 / HA ZA 16-927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derdenbeslag op bankrekening en draagplicht tussen rekeninghouders

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. van Baaren, een vordering ingesteld tegen de gemeente Delft, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.P.J. Elshof. De zaak betreft een geschil over derdenbeslag dat door de gemeente is gelegd op het saldo van een bankrekening die op naam staat van eiser en zijn pleegdochter, [A]. De rechtbank heeft op 1 maart 2017 vonnis gewezen in deze bodemzaak, waarin de procedure en de feiten zijn uiteengezet. Eiser stelt dat [A] nooit gerechtigde is geweest op de bankrekeningen en dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen op gelden die volgens hem toebehoren aan een neef, [X], die in het buitenland woont. De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank oordeelt dat de gemeente rechtmatig beslag heeft gelegd, omdat [A] als mede-rekeninghouder over het gehele saldo kon beschikken. De rechtbank wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.087. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 1 maart 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/516104 / HA ZA 16-927
Vonnis van 1 maart 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P. van Baaren te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DELFT,
zetelende te Delft,
gedaagde,
advocaat mr. P.P.J. Elshof te Delft.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juli 2016, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 2 november 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 januari 2017.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 maart 2014 heeft een pleegdochter van [eiser] , mevrouw [A] (hierna: [A] ) van de gemeente een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm van een alleenstaande.
2.2.
Op 28 april 2011 zijn [eiser] en [A] met de Coöperatieve Rabobank Zuid-Holland Midden U.A. (hierna: Rabobank) overeenkomsten aangegaan waarbij een
en/of betaalrekening is geopend met het rekeningnummer eindigend op [nummer 1] (hierna: bankrekening [nummer 1] ) en een en/of internet spaarrekening met rekeningnummer eindigend op [nummer 2] (hierna: bankrekening [nummer 2] ).
2.3.
Bij beschikking van 25 april 2014 heeft de gemeente aan [A] meegedeeld dat haar bijstandsuitkering over de in 2.1 bedoelde periode werd ingetrokken, omdat [A] bij de aanvraag en tijdens het ontvangen van de uitkering haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de in 2.2 bedoelde bankrekeningen met banktegoeden. Tevens is hierbij meegedeeld dat [A] bedragen van € 27.492,04 (bruto) en € 2.439,19 (netto) diende terug te betalen.
2.4.
Tegen deze beschikking heeft [A] bezwaar ingediend, welk bezwaar de gemeente bij besluit van 3 oktober 2014 ongegrond heeft verklaard. Bij uitspraak van 28 april 2015 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank het beroep van [A] ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [A] hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Op dit beroep is nog niet beslist.
2.5.
Bij beschikking van 17 juni 2014 heeft de gemeente aan [A] een boete opgelegd wegens het schenden van de inlichtingenplicht als bedoeld in 2.3. Tegen deze beschikking heeft [A] bezwaar ingediend. Bij besluit van 18 december 2015 heeft de gemeente het bezwaar gegrond verklaard en de boete gematigd. Bij uitspraak van 14 oktober 2015 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en de boete bepaald op € 2.754,94. Hiertegen heeft [A] hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Op dit beroep is nog niet beslist.
2.6.
Na verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft de gemeente op 25 april 2014 ten laste van [A] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de Rabobank op het saldo op bankrekening [nummer 2] , dat toentertijd € 272.449,20 bedroeg.
2.7.
Op basis van dwangbevelen van de gemeente van 25 juni 2014 en 14 augustus 2014 heeft de gemeente ten laste van [A] executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de Rabobank op het saldo op bankrekening [nummer 2] . De Rabobank heeft daarop een bedrag van
€ 54.324,22 aan de gemeente betaald.
2.8.
Naar aanleiding van de in 2.5 bedoelde verlaging van de boete tot € 2.754,94 heeft de gemeente € 10.761,99 aan [eiser] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente veroordeelt tot betaling aan hem van € 43.562,23, vermeerderd met wettelijke rente, kosten rechtens.
3.2.
Hieraan legt [eiser] , samengevat, het volgende ten grondslag. [A] is nooit gerechtigde geweest op de saldi van de bankrekeningen [nummer 1] en [nummer 2] en zij heeft ook nooit beheersdaden met betrekking tot deze bankrekeningen verricht. De saldi bestaan uit gelden die een neef van [eiser] , [X] , die in [land] woont, heeft overgemaakt om zijn zonen in Nederland te laten studeren. [X] kan zelf geen bankrekeningen in Nederland openen en heeft aan [eiser] gevraagd om de gelden voor hem te beheren. [eiser] en [A] zijn overeengekomen dat zij beide houder van de bankrekeningen zouden worden om te voorkomen dat na een eventueel overlijden van [eiser] , die ziekelijk is, de gelden niet meer aan [X] teruggegeven zouden kunnen worden. Uit het voorgaande vloeit voort dat de gemeente beslag heeft gelegd op gelden die nooit eigendom zijn geweest van [A] . De gemeente handelt onrechtmatig jegens [eiser] door haar weigering om tot terugbetaling van het bedrag van € 43.562,23 over te gaan.
3.3.
De gemeente voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak niet aan de orde is of de gemeente de aan [A] uitgekeerde bijstand mocht terugvorderen en daarvoor een boete mocht opleggen. Die vragen liggen voor de in twee bestuursrechtelijke procedures bij de Centrale Raad van Beroep. Over dit uitgangspunt zijn partijen het ook eens.
4.2.
In deze zaak dient te worden beoordeeld of de gemeente voor haar vordering op [A] derdenbeslag mocht leggen onder de Rabobank op het saldo van bankrekening [nummer 2] , welke rekening op naam staat van [eiser] en [A] .
4.3.
Het betoog van [eiser] komt erop neer dat bij deze beoordeling rekening moet worden gehouden met de onderlinge verhoudingen met betrekking tot het saldo op de bankrekening tussen [eiser] , [A] en [X] , die volgens [eiser] de eigenaar van het geld is.
4.4.
De rechtbank volgt [eiser] niet in dit betoog. Zoals [eiser] ter zitting heeft erkend, kon [A] als mede-rekeninghouder beschikken over het gehele saldo op bankrekening [nummer 2] . Hieruit volgt dat [A] ten tijde van de beslaglegging voor het gehele saldo een vordering op de Rabobank had, zodat het gehele saldo als een vermogensrecht van [A] moet worden aangemerkt, waarop de gemeente voor haar vordering beslag heeft mogen leggen, ongeacht de draagplicht tussen de rekeninghouders onderling. Niet beslissend is of dit saldo al dan niet is ontstaan uit door [A] gestorte gelden. Bij dit oordeel sluit de rechtbank aan op het arrest van het Hof NA van 6 februari 1996, ECLI:NL:OHJNA:1996:AB9328 en de dissertatie van mr. L.P. Broekveldt, Derdenbeslag, blz. 908 en 909. Uit het voorgaande volgt dat in deze zaak het conservatoire en het executoriale derdenbeslag niet als onrechtmatig jegens [eiser] kan worden aangemerkt.
4.5.
De slotsom is dat de vordering wordt afgewezen.
4.6.
Bij deze uitkomst past dat [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de gemeente op € 3.087, te weten
€ 1.929 aan griffierecht en € 1.158 aan salaris advocaat (2 punten à € 579, volgens tarief III).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 3.087;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: