ECLI:NL:RBAMS:2018:2982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
5523626 CV EXPL 16-33416
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op saldo van en/of-rekening en de rechtsverhouding tussen rekeninghouders

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de eiser, Hoist Kredit AB, en de gedaagde, [eiser]. De zaak betreft een beslag dat is gelegd op het saldo van een en/of-rekening, die door de eiser samen met zijn dochter was geopend bij ABN AMRO Bank N.V. De eiser vorderde de opheffing van het beslag en vergoeding van schade, omdat hij stelde dat het saldo van de rekening uitsluitend afkomstig was van zijn AOW-uitkering en pensioen. Hoist Kredit had beslag gelegd ter voldoening van een vordering op de dochter van de eiser, maar de kantonrechter oordeelde dat het beslag onrechtmatig was, omdat het saldo niet deel uitmaakte van het vermogen van de dochter. De rechter concludeerde dat de eiser, als enige gerechtigde tot het saldo, recht had op schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen en Hoist Kredit veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5523626 CV EXPL 16-33416
vonnis van: 1 mei 2018
fno.: 34630

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. P. van der Veld
t e g e n

de vennootschap naar buitenlands recht Hoist Kredit AB

gevestigd te Stockholm, Zweden
gedaagde
nader te noemen: Hoist Kredit
gemachtigde: mr. J. Verbeeke

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure volgt uit het tussenvonnis van 31 oktober 2017 en de daarin genoemde stukken. Daarna heeft de dagbepaling comparitie plaatsgevonden.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 14 maart 2018. [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Hoist Kredit is verschenen bij haar gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Hoist Kredit heeft ter zitting een actueel overzicht van haar vordering overgelegd zoals opgesteld door de deurwaarder en [eiser] heeft zijn eis verminderd in de zin dat hij niet langer opheffing van het beslag vordert. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
Op 17 maart 2015 heeft [eiser] , geboren op [geboortedatum] 1934, samen met zijn dochter, mevrouw [naam dochter] - [eiser] (hierna: de dochter), een en/of–rekening (hierna: de en/of–rekening) geopend bij ABN AMRO Bank N.V. in Den Haag (hierna: de bank).
1.2.
De voorwaarden van de en/of–rekening zijn onder meer vastgelegd in de Voorwaarden Gemeenschappelijke Rekeninghouder, door [eiser] overgelegd als productie 1. Artikel 2 van deze voorwaarden luidt (voor zover relevant):
“Iedere Rekeninghouder is hoofdelijk schuldeiser terzake van een Rekening. Iedere Rekeninghouder is gerechtigd rechtshandelingen te verrichten, waaronder het doen van (kas)opnamen en het geven van betaalopdrachten en volmachten.”
1.3.
Op 26 mei 2015 is op verzoek van Hoist Kredit executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van de dochter onder de bank. Dit beslag is gelegd ter voldoening van de vordering van Hoist Kredit op de dochter groot € 4.374,53 (hoofdsom), met rente en kosten, zoals blijkt uit een verstekvonnis dat rechtbank Den Haag heeft gewezen op 17 juni 2013 in een procedure tussen Hoist Kredit en de dochter. Dit verstekvonnis is op 10 juli 2013 aan de dochter betekend met bevel tot betaling maar heeft niet tot betaling geleid.
1.4.
Bij brief van 29 mei 2015 aan de deurwaarder heeft de bank een verklaring afgelegd in verband met het derdenbeslag. In deze verklaring wordt onder meer de en/of–rekening opgegeven met een saldo van € 3.644,57 (hierna: het beslagsaldo). De bank heeft het beslagsaldo van de en/of–rekening afgeboekt.
1.5.
Het beslagexploot is op 1 juni 2015 overbetekend aan de dochter.
1.6.
Op 1 juni, 19 augustus en 28 augustus 2015 hebben verschillende gemachtigden van [eiser] de deurwaarder aangeschreven met het verzoek het beslagsaldo terug te storten. De deurwaarder heeft bij brief van 8 september 2015 aan de gemachtigde van [eiser] bericht dat hij niet voornemens is gelden terug te storten.
1.7.
Op 30 december 2015 heeft de gemachtigde van [eiser] Hoist Kredit aangeschreven en onder meer gesommeerd het beslagsaldo terug te storten. Na diverse herinneringen heeft de deurwaarder op 9 maart 2016 bericht dat het beslag wordt gehandhaafd.
1.8.
Per 13 maart 2018 heeft de deurwaarder in totaal € 6.291,83 geïncasseerd ter voldoening van de vordering van Hoist Kredit op de dochter. De vordering op de dochter bedraagt per 13 maart 2018 € 8.274,21 (inclusief rente en kosten).

Vorderingen en verweer

2. [eiser] vordert na de eisvermindering Hoist Kredit bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen
primairtot betaling van € 3.644,57,
subsidiairtot betaling van € 1.371,00, en
primair en subsidiairtot betaling van € 100,00 aan kosten die de bank bij hem in rekening heeft gebracht en € 375,00 aan buitengerechtelijke kosten, steeds te vermeerderen met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten.
3. Voor een toelichting op de vordering en het door Hoist Kredit gevoerde verweer wordt verwezen naar het tussenvonnis van 31 oktober 2017 dat hier als herhaald en ingelast geldt.

Beoordeling

4. De kantonrechter zal eerst het niet ontvankelijkheidsverweer behandelen. Hoist Kredit voert aan dat ingevolge artikel 438 lid 5 Rv bij een executiegeschil dat door een derde aanhangig is gemaakt naast de executant (Hoist Kredit) ook de geëxecuteerde (de dochter) moet worden gedagvaard. Dit artikel strekt ertoe dat de geëxecuteerde op de hoogte raakt van de vordering, zodat deze desgewenst in het geding kan interveniëren. Uit de stukken in deze procedure volgt dat de dochter op de hoogte is van het verzoek van [eiser] om het beslagsaldo terug te storten, nu de gemachtigde van [eiser] bij het doen van dit verzoek mede namens de dochter optrad. Gezien hetgeen hierna in 12 zal worden overwogen, had het voorts op de weg gelegen van Hoist Kredit om haar belang bij het onderhavige verweer nader toe te lichten, waarmee zij nalatig is gebleven. Aldus zal de kantonrechter geen gevolgen verbinden aan het niet betrekken van de dochter in deze procedure.
5. Het gaat in deze procedure in de kern om de vraag of Hoist Kredit verhaal kan nemen op het saldo van de en/of–rekening ter voldoening van haar vordering op de dochter, en zo ja, of Hoist Kredit daarbij de beslag vrije voet dient toe te passen.
6. Op grond van artikel 3:276 BW mag een schuldeiser zich verhalen op het gehele vermogen van zijn schuldenaar. In deze procedure gaat het om Hoist Kredit als schuldeiser die verhaal zoekt voor haar vordering op de dochter. Dat Hoist Kredit een vordering heeft op de dochter staat tussen partijen in deze procedure vast en volgt uit het verstekvonnis (zie 1.3) wat tevens een executoriale titel oplevert jegens de dochter.
7. Hoist Kredit heeft beslag gelegd op het saldo van de en/of–rekening. De vraag die daarmee voorligt is of dit saldo onderdeel uitmaakt van het vermogen van de dochter, want in beginsel kan Hoist Kredit zich alleen op dit saldo verhalen. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. Daartoe geldt het volgende.
8. Een en/of–rekening heeft als kenmerk dat bij een positief saldo er sprake is van een vordering op de bank waarbij twee partijen jegens de bank gerechtigd zijn tot één saldo. Het creëert een actieve hoofdelijkheid, wat onder meer inhoudt dat als de bank uitbetaalt aan een rekeninghouder de bank bevrijd is ten opzichte van beide rekeninghouders. Voor de en/of–rekening in deze procedure volgt dit uit de Voorwaarden Gemeenschappelijke Rekeninghouder (zie 1.2).
9. De verhouding tussen de rekeninghouders enerzijds en de bank anderzijds moet worden onderscheiden van de verhouding tussen de rekeninghouders onderling. Het kan bij een en/of–rekening zo zijn dat de vordering op de bank in een gemeenschap valt - wat maakt dat beide rekeninghouders deelgerechtigd zijn in deze gemeenschap - maar noodzakelijk is dat niet. Het is ook mogelijk dat de vordering in de onderlinge verhouding tussen de rekeninghouders uitsluitend toebehoort aan een van de rekeninghouders. In dat geval voorziet 6:16 BW erin dat ten opzichte van de bank de in geval van gemeenschap geldende regels van overeenkomstige toepassing zijn. Dit heeft geen gevolgen voor hetgeen tussen de rekeninghouders onderling geldt.
10. Het vorenstaande betekent dat de vraag of en in welke mate ieder van de rekeninghouders in hun relatie tot de bank aanspraak kan maken op het saldo van een en/of–rekening, niet van belang is voor de beantwoording van de vraag wie van de rekeninghouders in hun onderlinge relatie gerechtigd is tot dit saldo. Voor het antwoord op de vraag of een schuldeiser van een van de rekeninghouders verhaal kan nemen op dat saldo is uitsluitend de tweede vraag van belang. Dit betekent dat het door Hoist Kredit gevoerde verweer dat voor haar verhaalsactie voldoende is dat de dochter jegens de bank aanspraak kan maken op het saldo van de en/of–rekening niet opgaat. Dat de dochter incassogerechtigd is jegens de bank maakt nog niet dat het saldo onderdeel is van haar verhaalsvermogen.
11. In onderhavige procedure heeft [eiser] onweersproken gesteld dat hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van zijn AOW uitkering en een klein aanvullend pensioen. Voorts heeft [eiser] gesteld dat het saldo van de en/of–rekening uitsluitend afkomstig is van zijn AOW uitkering en zijn pensioen. Dit heeft Hoist Kredit bij gebrek aan wetenschap betwist, maar dat is niet voldoende tegenover de onderbouwde stelling van [eiser] waarbij naar de als productie 10 overgelegde bankafschriften wordt verwezen die de stellingen van [eiser] ondersteunen. Dat op deze bankafschriften een beginsaldo voorkomt waarvan de herkomst onduidelijk is, is op zichzelf niet voldoende om tot een andere conclusie te komen. Dit betekent dat het saldo van de en/of–rekening, en dus ook het beslagsaldo, uitsluitend afkomstig is van [eiser] .
12. [eiser] heeft voorts onderbouwd gesteld dat zijn dochter alleen gerechtigd was tot het saldo van de en/of–rekening op het moment dat er onverhoopt iets met hem zou gebeuren, hij is immers 84 jaar oud. Met zijn dochter is de afspraak gemaakt dat zij beperkt beschikkingsbevoegd is en alleen over de en/of–rekening mag beschikken om bijvoorbeeld zijn begrafeniskosten te voldoen. Deze afspraak strookt met de feitelijke gang van zaken: de dochter is niet in het bezit van een bankpas die gekoppeld is aan de en/of–rekening en zij heeft nooit een transactie verricht ten laste of ten gunste van de en/of–rekening. Hoist Kredit heeft betwist dat [eiser] deze afspraken met zijn dochter heeft gemaakt, maar dit niet verder onderbouwd, behoudens de verwijzing naar een transactie met een tweede bankpas waaruit volgens Hoist Kredit volgt dat het aannemelijk is dat deze door de dochter is gebruikt. [eiser] heeft hierop herhaald dat zijn dochter nooit een bankpas heeft gehad en dat als er al een tweede bankpas is uitgegeven, die in het bezit moet zijn van [eiser] . Bij deze stand van zaken gaat de kantonrechter ervan uit dat alleen [eiser] gerechtigd is tot het saldo van de en/of–rekening tenzij hem iets overkomt, maar daarvan is in deze procedure niet gebleken.
13. Nu het saldo van de en/of–rekening uitsluitend afkomstig is van [eiser] en op basis van de interne relatie tussen [eiser] en de dochter - zolang [eiser] niets overkomt - uitsluitend [eiser] gerechtigd is tot het saldo van de en/of–rekening, is dit saldo niet vatbaar voor verhaal door Hoist Kredit ter voldoening van haar vordering op de dochter. Nu Hoist Kredit dat wel heeft gedaan - als gevolg van het beslag heeft de bank het beslagsaldo immers afgeboekt - heeft Hoist Kredit onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] . Als gevolg van de beslaglegging heeft [eiser] schade geleden omdat het beslagsaldo niet langer voor hem beschikbaar is. De primaire vordering ziet op een vergoeding van deze schade en zal worden toegewezen. Dat Hoist Kredit op het moment van beslaglegging mogelijk geen wetenschap had van de interne verhouding tussen [eiser] en de dochter doet hier niet aan af: het staat vast dat [eiser] zes dagen na beslaglegging de deurwaarder heeft bericht dat het beslag ten onrechte was gelegd zodat Hoist Kredit toen in staat was het beslag weer op te heffen. Dat heeft zij nagelaten.
14. De primaire vordering zal worden toegewezen, zodat de subsidiaire vordering geen bespreking meer behoeft.
15. De gevorderde vergoeding voor de kosten die de bank in rekening heeft gebracht wordt toegewezen nu deze kosten zijn veroorzaakt door het gelegde beslag waarvan is vastgesteld dat dit ten onrechte is geweest. Voor de omvang sluit de kantonrechter aan bij het petitum (€ 100,00). Hoist Kredit heeft bij antwoord terecht geconstateerd dat het lichaam van de dagvaarding van een hoger bedrag uitgaat (€ 110,00) maar daar heeft [eiser] niet meer op gereageerd en de verklaring van de bank noemt weer een ander bedrag (zie productie 6 bij antwoord).
16. De wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen als gevorderd, waarbij ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten geldt dat uit de overgelegde producties voldoende blijkt dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt en de omvang binnen het tarief valt zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
17. Bij deze uitkomst van de procedure zal Hoist Kredit worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt Hoist Kredit om te betalen aan [eiser] € 3.644,57, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 mei 2015 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Hoist Kredit om te betalen aan [eiser] € 100,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 mei 2015 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Hoist Kredit om te betalen aan [eiser] € 375,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 augustus 2016 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Hoist Kredit tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot aan de uitspraak van dit vonnis begroot op
-griffierecht: € 79,00
-salaris gemachtigde (3 punten x € 200,00): € 600,00
--------------
Totaal: € 679,00
inclusief eventueel verschuldigde btw;
veroordeelt Hoist Kredit tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en Hoist Kredit niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 1 mei 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.