Conclusie
1.Feiten en procesverloop
2.Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.Inleidende beschouwingen
strafprocesrechtzijn de politierechter en de kantonrechter sinds lang bevoegd om mondeling vonnis te wijzen, dat wil zeggen: uitspraak te doen voordat het vonnis volledig op schrift is gesteld; zie art. 378 Sv voor de politierechter en art. 395 Sv voor de kantonrechter [13] . In de gevallen genoemd in het tweede lid van beide artikelen wordt het vonnis (alsnog) in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekend op een door de minister van Justitie en Veiligheid te bepalen gestandaardiseerde wijze [14] . Doorgaans wordt dit aanhangsel van het proces-verbaal aangeduid als ‘aantekening mondeling vonnis’. In andere gevallen mag de politierechter of de kantonrechter volstaan met een zogenaamd ‘stempelvonnis’: zie art. 378a Sv voor de politierechter en art. 395a voor de kantonrechter. Overigens zijn de politierechter en de kantonrechter in iedere zaak bevoegd om schriftelijk vonnis te wijzen: zie art. 379 resp. 396 Sv.
bestuursprocesrechtdoet de bestuursrechter binnen zes weken na de sluiting van de zitting schriftelijk uitspraak, tenzij mondeling uitspraak wordt gedaan (art. 8:66 Awb). Op grond van art. 8:67 Awb kan de bestuursrechter na de sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen. De uitspraak kan voor ten hoogste een week worden verdaagd [15] . De aanwezigheid van alle partijen ter terechtzitting is in het bestuursprocesrecht niet bepalend voor de mogelijkheid om terstond mondeling uitspraak te doen. Een mondelinge uitspraak van de bestuursrechter bestaat uit de beslissing (het
dictum) en de gronden daarvan. De motivering moet direct bij de beslissing worden gegeven: de wet voorziet niet in de mogelijkheid een reeds gedane uitspraak bij een latere uitspraak nader te motiveren dan wel een reeds uitgesproken beslissing bij een latere uitspraak aan te vullen [16] . Van de mondelinge uitspraak wordt door de griffier proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend en in afschrift aan partijen toegezonden (art. 8:79 lid 1 Awb).
stempelvonnis’komt in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor. Wel kon, en kan nog steeds, in verstekzaken worden volstaan met een verwijzing naar de dagvaarding die in afschrift aan het vonnis wordt gehecht of waarop het vonnis wordt gesteld (zie art. 76 lid 2 (oud) Rv en thans art. 230 lid 2 Rv [24] ). Ook bij de behandeling van spoedeisende verzoekschriften die werden afgedaan zonder een belanghebbende te horen kwamen in de praktijk stempelbeschikkingen, althans daarop gelijkende beschikkingen, voor [25] .
‘kop-staart’-vonnisof verkort vonnis. Hierbij wordt in spoedeisende gevallen de beslissing aan het einde van de mondelinge behandeling bekendgemaakt door de rechter met een summiere, mondelinge motivering. Ten behoeve van de tenuitvoerlegging wordt terstond een afschrift (grosse) uitgereikt. Dit afschrift bevat − naast de personalia e.d., die vóór de zitting kunnen worden ingevuld − de uiteindelijke beslissing (het
dictum), maar nog niet de volledige motivering daarvan. Enkele dagen later ontvangen de procespartijen van de rechtbank alsnog een afschrift van de volledig uitgewerkte tekst van het vonnis. Deze werkwijze vindt weliswaar geen steun in de wet [26] , maar wordt al geruime tijd toegepast in kort geding-zaken waarin op staande voet een voorziening nodig is en een titel voor executie moet kunnen worden afgegeven [27] . Art. 13.4 van het (vóór de invoering van art. 30p Rv in werking getreden) Procesreglement kort geding rechtbanken/kanton, Stcrt. 2017, 4260, bepaalt:
4.2.11 Mondelinge uitspraak
4.8.1 Uitbreiding mogelijkheid tot het doen van mondelinge uitspraak
face to face, te confronteren met een goed gemotiveerde mondelinge beslissing, die uiteraard nadien deugdelijk (maar verkort) op schrift moet worden gesteld. (…).
in executoriale vormwordt uitgegeven. Voorts wees de Raad erop:
dictumvan de uitspraak (kan en) zal in een uitgewerkte schriftelijke uitspraak niet anders worden dan in het proces-verbaal is weergegeven. Voor zover al sprake zou zijn van (schijnbare) tegenstrijdigheden in de
motivering, kan eenvoudig de regel worden aangehouden dat bij een discrepantie tussen het proces-verbaal en de schriftelijke uitspraak deze laatste prevaleert.
34 059, nr. 2), beheerst ook in hoger beroep de gang van zaken met betrekking tot de mondelinge uitspraak. In artikel 357, tweede lid, over het hoger beroep in vorderingszaken, wordt verwezen naar dit artikel. Dat betekent dat een mondelinge uitspraak gedaan kan worden als alle partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen en dat van de uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt. De mondelinge uitspraak omvat krachtens artikel 30p, tweede lid, de uitspraak en de gronden van de uitspraak. Deze worden ook in het proces-verbaal neergelegd. Daarmee bevat het proces-verbaal de belangrijkste aspecten van een vonnis of beschikking. In de gevallen waarin in hoger beroep een mondelinge uitspraak is toegestaan, volstaat dan ook dit proces-verbaal. Die gevallen zijn immers in vorderingsprocedures beperkt tot tussenarresten en tot eindarresten in kort geding (artikel 357, tweede lid). In verzoekprocedures gelden er geen beperkingen. Deze procedures waarin een mondelinge uitspraak kan worden gedaan, sluiten aan bij de huidige praktijk van mondelinge uitspraken. Daarbij sluit ook het uitgangspunt aan om prudent gebruik te maken van de mogelijkheid om mondeling vonnis te wijzen. In de memorie van toelichting is aangegeven dat die prudentie onder meer betekent dat een mondelinge uitspraak kan worden gedaan in vorderingszaken alleen bij tussenarresten, in kort geding en in eenvoudige zaken en verder in het algemeen in verzoekzaken die zich daarvoor lenen. Verder moeten partijen gebaat zijn en belang hebben bij de mondelinge uitspraak. En voorkomen moet worden dat de toetsing van een mondelinge uitspraak in cassatie niet goed mogelijk is doordat het proces-verbaal niet voldoet.
tussenvonnissen, is de mogelijkheid om mondeling vonnis te wijzen uitgebreid tot
eindvonnissen. Hetzelfde geldt volgens de KEI-wetgeving in hoger beroep, met dien verstande dat het eindarrest in een vorderingsprocedure in hoger beroep steeds schriftelijk is, behalve in een kort geding. De eis dat alle partijen ter zitting verschenen zijn, is rechtstreeks overgenomen uit art. 232 (oud) Rv. Deze eis is niet afkomstig uit de harmonisatie met het bestuursprocesrecht. Het nut van dit voorschrift heeft de wetgever voornamelijk hierin gezien dat een procespartij niet wordt ‘overvallen’ doordat ter zitting mondeling vonnis wordt gewezen en de termijn van een voor deze procespartij openstaand rechtsmiddel tegen die beslissing begint te lopen zonder dat die procespartij met het vonnis bekend is. Daarnaast hangt dit vereiste kennelijk samen met de wens van de wetgever een rechtstreekse mondelinge communicatie tussen de procespartijen en de rechter, waar mogelijk, te bevorderen met inbegrip van het mondeling motiveren (aan partijen uitleggen) van de genomen beslissing. [44]
en, indien op papier wordt geprocedeerd, door toezending daarvan aan de desbetreffende partij.
en/of 357 lid 2Rv, wordt binnen twee weken daarna een proces-verbaal verstrekt van de zitting waarop de uitspraak is gedaan. De partij die tot tenuitvoerlegging kan overgaan, ontvangt het proces-verbaal in executoriale vorm.”
. Das Urteil wird in dem Termin, in dem die möndliche Verhandlung geschlossen wird, oder in einem sofort anzuberaumenden Termin verkündet. (…)
Urteilsformel’(het dictum), het ‘
Tatbestand’(samenvatting van de feiten en over en weer ingenomen standpunten) en de ‘
Entscheidungsgrunde’(motivering). Par. 311 ZPO bepaalt over de wijze van uitspreken van het vonnis onder meer:
Die Wirksamkeit der Verkündiging eines Urteils ist von der Anwesenheit der Parteien nicht abhängig”. Par. 313a ZPO geeft gedetailleerd aan, in welke gevallen met een verkort vonnis mag worden volstaan:
Versäumnisurteil, Anerkenntnisurteil oder Verzichtsurteil’). Tot slot is van de Duitse regeling nog van belang het bepaalde in par. 315 lid 2 ZPO:
4.Bespreking van het cassatiemiddel
- de betrokkene zit ten tijde van het Bopz-verzoek in voorlopige hechtenis, deze lijkt te eindigen en de officier van justitie meent (gelet op hetgeen hem uit het strafdossier is gebleken) dat de persoon van de verdachte (die zorg nodig heeft) en de bescherming van de maatschappij met zich meebrengt dat een Bopz-verzoek moet worden ingediend;
- er komen signalen van het Veiligheidshuis en/of uit de sociale omgeving over de betrokkene die bij de officier van justitie aanleiding geven tot zorgen, gezien de kans op gevaar voor de samenleving;
- er is informatie uit eerdere en/of lopende trajecten dat betrokkene niet of onvoldoende meewerkt aan onderzoeken en/of behandelingen.
face to face’-contact tussen rechter en partijen zou kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de motivering en aan een beter begrip voor de genomen beslissing.
uitsluitendstrekt ter bescherming van het belang van de partij die niet ter zitting is verschenen. Bij die interpretatie kan de patiënt geen beroep doen op het feit dat de officier van justitie ter zitting ontbrak. Ik zie dit als een toepassing van het relativiteitsbeginsel: het voorschrift zelf maakt weliswaar deel uit van de essentiële waarborgen voor het grondrecht op vrijheid van de betrokken patiënt – hetgeen een strikte en ambtshalve toepassing door de rechter veronderstelt −, maar het voorschrift is door het feit van de afwezigheid van de officier van justitie niet geschonden in het nadeel van de patiënt. Om deze reden ben ik van mening dat de rechtsklacht faalt en dat de thans bestreden beslissing in stand kan blijven.