ECLI:NL:HR:2010:BK5013

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01904
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen arrest pachtkamer Gerechtshof Arnhem

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2010 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep van [eiser] tegen een arrest van de pachtkamer van het Gerechtshof Arnhem. De zaak begon toen [verweerder] op 28 november 2006 [eiser] in kort geding dagvaardde, waarbij hij een verbod vroeg op het gebruik van een gedeelte van de stal dat [eiser] in medegebruik had ontvangen. [eiser] heeft hiertegen verweer gevoerd en zelf ook een vordering ingesteld bij de pachtkamer van de rechtbank Arnhem. De rechtbank heeft [eiser] bij tussenvonnis van 5 februari 2007 veroordeeld om de stal voor een bepaalde datum te ontruimen. In de hoofdzaak heeft de rechtbank op 10 september 2007 de vorderingen van [eiser] afgewezen. Hierop heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem, dat de vonnissen van de rechtbank heeft bekrachtigd in zijn eindarrest van 10 maart 2009.

Tegen dit arrest heeft [eiser] cassatie ingesteld. [verweerder] heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, onder verwijzing naar het cassatieverbod van artikel 134 Pachtwet. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieverbod niet kan worden doorbroken op basis van de stelling dat de pachtrechter bepaalde bepalingen ten onrechte heeft toegepast. De Hoge Raad heeft [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op € 358,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

29 januari 2010
Eerste Kamer
09/01904
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerder] heeft bij exploot van 28 november 2006 [eiser] in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter bij de rechtbank Arnhem en gevorderd, kort gezegd, [eiser] een verbod op te leggen tot gebruik van het van [verweerder] in medegebruik ontvangen gedeelte van de stal, gelegen aan het [a-straat 1a] te [plaats], en [eiser] te verbieden na betekening van het vonnis het gebruik te continueren, met veroordeling van [eiser] binnen acht dagen na het in dezen te wijzen vonnis het in medegebruik zijnde deel van de stal te ontruimen en ontruimd te houden en ter beschikking van [verweerder] te stellen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
[Eiser] heeft bij exploot van 4 december 2006 [verweerder] gedagvaard voor de pachtkamer van de rechtbank Arnhem en gevorderd, kort gezegd, dat de pachtkamer schriftelijk vast zal leggen bij vonnis de tussen partijen bestaande pachtovereenkomst met betrekking tot de stal voor een pachtprijs van € 100,-- per maand, althans een zodanige prijs als de pachtkamer in goede justitie mocht vermenen te behoren, zulks voor de wettelijke duurveroordeling van [verweerder].
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
Met instemming van partijen is de vordering van [verweerder] als omschreven in de kortgedingdagvaarding van 28 november 2006 door de pachtkamer behandeld als een incidentele vordering als bedoeld in art. 223 Rv.
Bij tussenvonnis van 5 februari 2007 heeft de rechtbank in het incident [eiser] veroordeeld de stal uiterlijk 1 juni 2007 te ontruimen en ontruimd te houden en ter beschikking te stellen van [verweerder], op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag.
Na verder processueel debat heeft de rechtbank bij eindvonnis van 10 september 2007 in de hoofdzaak de vorderingen van [eiser] afgewezen.
Tegen zowel het tussen- als het eindvonnis van de rechtbank heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij tussenarrest van 27 maart 2007 heeft het hof een comparitie van partijen bevolen in het hoger beroep van [eiser] tegen het vonnis van 5 februari 2007. Bij eindarrest van 10 maart 2009 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank van 5 februari 2007 en 10 september 2007 bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.
[Verweerder] heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep en subsidiair tot verwerping daarvan. [Eiser] heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid bestreden.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het hof heeft de hiervoor onder 1 vermelde vonnissen van de pachtkamer van 5 februari 2007 en 10 september 2007 - waarbij, kort gezegd, [eiser] werd veroordeeld tot ontruiming van de stal onderscheidenlijk zijn vordering tot vastlegging van de door hem gestelde pachtovereenkomst met [verweerder] werd afgewezen - bekrachtigd. Daartoe heeft het met name overwogen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] zich jegens [verweerder] beroept op de bescherming die hij in beginsel aan het pachtrecht kan ontlenen alsmede, wat de vordering tot vastlegging betreft, dat deze bovendien afstuit op misbruik van procesrecht.
Ingevolge het hier toepasselijke art. 134 Pachtwet zijn arresten en beschikkingen van de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem niet vatbaar voor cassatie. [Eiser] stelt zich echter op het standpunt dat dit cassatieverbod in dit geval niet geldt omdat, zakelijk samengevat, het hof met zijn oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] zich jegens [verweerder] beroept op de bescherming die hij in beginsel aan het pachtrecht kan ontlenen, althans dat dit beroep misbruik oplevert, ten onrechte de relevante bepalingen van de Pachtwet respectievelijk van titel 7.5 BW, buiten toepassing heeft gelaten. Dit betoog faalt, omdat de strekking van het cassatieverbod van art. 134 Pachtwet, te weten dat tegen alle beslissingen van de pachtrechter cassatieberoep is uitgesloten, meebrengt dat dit verbod niet kan worden doorbroken op grond van de stelling dat de pachtrechter een of meer pachtrechtelijke bepalingen ten onrechte al of niet heeft toegepast.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 358,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 januari 2010.