proces-verbaal
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer / rolnummer: C/02/330306 / HA ZA 17-314
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak, gedaan ter zitting op 4 oktober 2017
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE TILBURG,
zetelend te Tilburg,
eiseres,
advocaat mr. B.J.P.G. Roozendaal,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
advocaat mr. K.J. Breedijk.
Partijen zullen hierna Gemeente Tilburg en [gedaagde] genoemd worden.
Tegenwoordig zijn mr. [voorl.] van Geloven, rechter, en mr. [voorletters] Brouns, griffier.
Op de mondelinge behandeling van de zaak zijn verschenen
- de heer [naam A] , gemachtigde van Gemeente Tilburg
- mr. F. van Pelt, advocaat van Gemeente Tilburg
- mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat van Gemeente Tilburg
- de heer [naam B]
- mr. K.J. Breedijk, advocaat van [gedaagde] .
Van hetgeen ter zitting namens partijen is verklaard is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De rechter doet mondeling uitspraak en motiveert als volgt.
1. De toepasselijkheid van artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
1.1. Artikel 30p Rv luidt:
1. De rechter kan, indien alle partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen, tijdens of na de mondelinge behandeling ter zitting mondeling uitspraak doen.
2 In afwijking van de artikelen 230 en 287 bestaat de mondelinge uitspraak uit de beslissing en de gronden van de beslissing.
3 Van de mondelinge uitspraak wordt door de rechter een proces-verbaal opgemaakt.
4 Het proces-verbaal wordt door de rechter ondertekend. Bij verhindering van de rechter wordt dit in het proces-verbaal vermeld.
5 De rechter stelt binnen twee weken na de mondelinge uitspraak een afschrift van het proces-verbaal ter beschikking van partijen. Het afschrift dat wordt verstrekt aan een partij die tot tenuitvoerlegging van de uitspraak kan overgaan, is in executoriale vorm opgemaakt.
1.2. Artikel V lid 1 van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) bepaalt dat de artikelen van deze wet in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan, voor verschillende vorderingen, verzoeken en besluiten en voor de verschillende gerechten en verschillende bestuursrechters verschillend kan worden vastgesteld.
1.3. Artikel I lid 1 van het Koninklijk Besluit van 24 april 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2017, 174) bepaalt onder meer dat de volgende artikelen of onderdelen daarvan van de volgende wetten met ingang van 1 september 2017 in werking treden:
1. Van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht:
De volgende onderdelen van artikel I: (…) onderdeel N, artikel 30p (…)
1.4. De Nota van Toelichting bij het KB luidt onder meer als volgt.
Artikel I: Bij dit KB is ernaar gestreefd zoveel mogelijk artikelen met ingang van 1 september 2017 onvoorwaardelijk in werking te doen treden.
Onderdeel 1. van artikel I betreft de (onderdelen van) wetsartikelen van artikel I van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht die onvoorwaardelijk en in een keer in werking treden. Dat zijn artikelen die geen verband houden met de digitalisering of de invoering van de uniforme basisprocedure, maar in het wetsprogramma KEI zijn meegenomen, zoals codificatie van jurisprudentie (bijvoorbeeld de artikelen 22 en 22a over vertrouwelijke stukken) en wetstechnische verbeteringen. Enkele uitzonderingen op dit uitgangspunt zijn de onvoorwaardelijke inwerkingtreding van artikel 30p en artikel 96 Rv. Artikel 30p Rv: Dit artikel betreft de mogelijkheid om mondeling uitspraak te wijzen. Hoewel dit artikel onderdeel uitmaakt van de nieuwe basisprocedure die gefaseerd wordt ingevoerd, heeft de Raad voor de rechtspraak laten weten dat de behoefte aan het kunnen wijzen van een mondelinge einduitspraak groot is, vooral in kantonprocedures waarvan de overgang op digitalisering en nieuwe basisprocedure is voorzien in release 3.0. Omdat de mogelijkheid van de mondeling einduitspraak verder losstaat van de digitalisering van de civiele procedure (en hiervoor dus geen technische voorziening gereed moet zijn), is het niet nodig om met de mondelinge einduitspraak te wachten tot de gefaseerde inwerkingtreding van release 3.0.
1.5. Onvoorwaardelijke of onmiddellijke inwerkingtreding houdt in dat een nieuwe regeling niet slechts van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen, dus ook op lopende procedures.
1.6. Nu alle partijen ter zitting zijn verschenen is aan de voorwaarde van artikel 30p lid 1 Rv voldaan. Partijen hebben desgevraagd meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen een mondelinge uitspraak.