ECLI:NL:HR:2011:BP6999

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02997
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelbeschikking en wijziging uitspraakdatum in het kader van appeltermijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2009. De moeder was in hoger beroep gekomen van deze beschikking, die op 5 oktober 2009 aan haar advocaat was afgegeven. De rechtbank had op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming een herstelbeschikking afgegeven, waarin de datum van de uitspraak werd gewijzigd van 20 juli 2009 naar 5 oktober 2009. De moeder stelde dat deze wijziging de beroepstermijn verlengde, maar het hof oordeelde dat de oorspronkelijke datum van de beschikking bepalend bleef voor de aanvang van de beroepstermijn. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de wijziging van de datum in de herstelbeschikking geen nieuwe beroepstermijn deed aanvangen. De Hoge Raad benadrukte dat de wijziging enkel bedoeld was om de beroepstermijn te verlengen, maar dat dit niet in overeenstemming was met de wet. De Hoge Raad verwierp het beroep van de moeder, omdat zij niet tijdig in hoger beroep was gekomen.

Uitspraak

20 mei 2011
Eerste Kamer
10/02997
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
1. DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Rotterdam-Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
2. DE WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Diemen,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen,
EN
[Belanghebbendende],
wonende te [woonplaats],
BELANGHEBBENDE in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 329029/F1 RK 09-947 en 330843/J1 RK 09-749 van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2009 en 14 december 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.053.469.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 april 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad c.s. hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing, met verdere beslissingen als in alinea 32 van de conclusie aangegeven.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 20 juli 2009 heeft de rechtbank op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming de moeder en de vader uit het ouderlijk gezag over hun minderjarige zoon Michael ontheven, met verdere beslissingen die in cassatie niet van belang zijn.
(ii) Ondanks herhaald verzoek daartoe van de advocaat van de moeder is de beschikking eerst op 5 oktober 2009 aan deze advocaat afgegeven.
(iii) Onmiddellijk na ontvangst van de beschikking heeft de advocaat van de moeder de rechtbank verzocht de beschikking, gelet op de datering daarvan op 20 juli 2009, alsnog te voorzien van een zodanige datering dat de volle beroepstermijn in aanmerking genomen kon worden. Daartoe werd het volgende aangevoerd:
"Op 6 oktober 2009 sprak ik u reeds mijn grote ongenoegen uit over het feit dat de rechtbank op 20 juli 2009 een beschikking neemt die pas op 5 oktober 2009 aan partijen wordt afgegeven gelet op het feit dat de beroepstermijn op 20 oktober 2009 verstrijkt. Het is onmogelijk om binnen de korte termijn die daarvoor gegeven is - mede gelet op het feit dat ik, na de hele zomer te hebben gewerkt, volgende week een weekje met vakantie ga - een deugdelijk hoger beroepsschrift op te stellen. Wij bespraken welke mogelijkheden in deze ter beschikking stonden. Ik heb met u gesproken over een herstelbeschikking waarin de datum van de uitspraak - die niet mondeling ter zitting is gedaan - wordt gewijzigd".
De teamvoorzitter van de familiekamer van de rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd en meegedeeld dat een herstelbeschikking zal worden afgegeven die zal zijn gedateerd 5 oktober 2009, zodat aan alle betrokkenen de gewone appeltermijn open zou staan.
(iv) Op 26 januari 2010 is vervolgens aan partijen een herstelbeschikking afgegeven die is gedateerd op 14 december 2009. Deze beschikking houdt het volgende in:
"Bij de rechtbank is een brief ingekomen van mr. M.D. Velthoven, de advocaat van de moeder, d.d. 9 oktober 2009, strekkende tot verbetering van de beschikking d.d. 20 juli 2009 met bovengemeld rekestnummer, in die zin dat de datum van de beschikking onjuist vermeld staat.
De rechtbank heeft kennis genomen van de brief van de raad voor de kinderbescherming d.d. 2 november 2009, onder meer inhoudende dat tegen inwilliging van het verzoek geen bezwaar bestaat.
De andere partijen zijn ook in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
De rechtbank is van oordeel dat het gaat om een kennelijke misslag in de beschikking, die zich voor eenvoudig herstel leent.
De rechtbank staat het verzoek dan ook toe en VERBETERT de hierboven genoemde beschikking met zaak-/rekestnummer 329029/Fl RK 09-947 en 330843/Jl RK 09-749 in die zin, dat wordt gelezen:
- Datum uitspraak: 5 oktober 2009
in plaats van
- Datum uitspraak: 20 juli 2009".
3.2 De moeder is op 5 januari 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 juli 2009 van de rechtbank, verbeterd bij de hiervoor in 3.1 (iv) genoemde herstelbeschikking.
3.3 Het hof heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Het oordeelde daartoe in rov. 7 onder meer, zakelijk samengevat, dat de wijziging van de datum van de beschikking bij de herstelbeschikking niet eraan afdoet dat voor de aanvang van de beroepstermijn de oorspronkelijke datum van de beschikking - 20 juli 2009 - bepalend bleef en dat de herstelbeschikking geen nieuwe beroepstermijn deed aanvangen. De ratio van de wijziging van de datum was enkel en alleen te komen tot verlenging van de beroepstermijn tot drie maanden na afgifte van de tekst van de beschikking.
De wet, in het bijzonder art. 31 Rv., biedt geen grondslag voor het aldus verlengen van de beroepstermijn en in zoverre heeft de herstelbeschikking dus geen rechtsgevolg. Anders dan de rechtbank meent is geen sprake van een kennelijke misslag als waarop art. 31 ziet. Nu tussen partijen niet in geschil is dat op 20 juli 2009 uitspraak is of moet zijn gedaan, is geen sprake van een kennelijke, voor partijen kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Derhalve is de rechtbank in zoverre buiten het toepassingsgebied van art. 31 getreden. Nu dit voor de advocaat van de moeder evident had moeten zijn, had zij niet erop mogen vertrouwen dat de herstelbeschikking resulteerde in verlenging van de beroepstermijn.
Ten slotte heeft het hof in rov. 8 "ten overvloede" overwogen dat het pas op 5 oktober 2009 toezenden aan partijen van de tekst van een beslissing van 20 juli 2009 onverlet laat dat moeder nog twee weken de tijd had om beroep in stellen, welke periode in deze zaak ruimschoots voldoende was om tijdig een gemotiveerd beroep in te stellen. Zelfs als al sprake zou zijn geweest van de situatie dat de advocaat van de moeder door een fout of verzuim van de rechtbank niet wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter op 20 juli 2009 uitspraak had gedaan, geldt dat de resterende beroepstermijn van 14 dagen voor de advocaat voldoende is geweest om tijdig een gemotiveerd beroep in te stellen. Ook in die situatie, waarvan naar het oordeel van het hof in onderhavig geval geen sprake is, bestaat derhalve geen aanleiding om de beroeptermijn tegen de beschikking van 20 juli 2009 te verlengen, aldus het hof.
3.4 Hiertegen komt de moeder in cassatie op met een groot aantal klachten die alle falen op grond van het volgende.
3.5.1 De inhoud van de herstelbeschikking laat geen andere conclusie toe dan dat de rechtbank, kennelijk op de voet van art. 31 Rv., enkel de vermelding in haar beschikking van 20 juli 2009 heeft gewijzigd ("verbeterd") maar niet, zoals middel IV ten onrechte betoogt, die beschikking door een nieuwe heeft vervangen, zoals het geval was in de zaak van HR 24 oktober 2003, LJN AM2625, NJ 2004/558.
De enkele wijziging van de vermelding van de uitspraakdatum kon ook niet tot gevolg hebben dat een nieuwe uitspraak tot stand kwam, omdat de vermelding van de uitspraakdatum in een vonnis of beschikking de uitspraak zelf niet tot stand doet komen maar slechts bewijsrechtelijke betekenis heeft ten aanzien van het tijdstip van de uitspraak.
Nu de herstelbeschikking zelf in appel niet is bestreden, was ook voor het hof uitgangspunt dat de daarbij gewijzigde beschikking voortaan als uitspraakdatum niet 20 juli maar 5 oktober 2009 vermeldde en dat deze vermelding, opgenomen in een authentieke akte, dwingend 5 oktober 2009 als de datum van de uitspraak bewees (vgl. HR 9 juli 2010, LJN BM2337).
In zoverre had de herstelbeschikking dus rechtsgevolg en klaagt middel III terecht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de herstelbeschikking niet het beoogde rechtsgevolg heeft. Dit leidt echter niet tot cassatie, omdat de beslissing van het hof dat de appeltermijn daags na 20 juli 2009 is gaan lopen, juist is, zoals hierna blijkt.
3.5.2 De uitspraak van een beschikking heeft tot gevolg dat de beschikking is tot stand gekomen - rechtskracht heeft verkregen - en dat daags na de uitspraak de termijn voor het instellen van rechtsmiddelen daartegen gaat lopen. Dit zijn rechtsgevolgen die niet ter vrije bepaling van partijen staan omdat zij van openbare orde zijn. Daarom is ook de vraag op welk tijdstip de uitspraak heeft plaatsgevonden van openbare orde. Middel II dat betoogt dat een wijziging van die datum op de voet van art. 31 niet van openbare orde is, kan daarom niet tot cassatie leiden.
3.5.3 Het voorgaande brengt mee dat met betrekking tot zodanige rechtsgevolgen het hof niet was gebonden aan hetgeen partijen omtrent de uitspraakdatum en het aanvangstijdstip van de appeltermijn anders in hun onderlinge rechtsverhouding mochten hebben aanvaard. De omstandigheid dat de Raad voor de Kinderbescherming geen bezwaar had tegen de wijziging van de uitspraakdatum kan dan ook met betrekking tot de vraag op welk tijdstip de beschikking daadwerkelijk is tot stand gekomen, geen gewicht in de schaal leggen.
Hieruit volgt dat het hof, in het kader van zijn ambtshalve te verrichten onderzoek of de moeder haar hoger beroep binnen de appeltermijn had ingesteld en ontvankelijk was in haar appel, ook ambtshalve had vast te stellen op welke datum de uitspraak had plaatsgevonden, teneinde te kunnen vaststellen op welk tijdstip de appeltermijn was verstreken. Daarom kan middel I dat het hof verwijt dat het met het bestreden oordeel de grenzen van de rechtsstrijd heeft overschreden, evenmin tot cassatie leiden.
3.5.4 Zoals hiervoor in 3.5.1 is overwogen, gold voor het hof bij zijn onderzoek naar het aanvangstijdstip van de appeltermijn als uitgangspunt dat de bij de herstelbeschikking gewijzigde beschikking dwingend bewees dat de uitspraak had plaatsgevonden op 5 oktober 2009. Die bewijskracht liet uiteraard onverlet dat ten processe mogelijk zou komen vast te staan dat die datum niet overeenstemde met de werkelijkheid en dus onjuist was, in welk geval de beschikking de uitspraakdatum niet meer zou bewijzen. Het hof heeft beslist dat niet in geschil is dat de beschikking waarop de herstelbeschikking van 14 december 2009 betrekking heeft, op 20 juli 2009 is uitgesproken. Weliswaar richt middel VIII (kennelijk) een motiveringsklacht tegen de overweging van het hof dat voor de moeder duidelijk is geweest dat op 20 juli 2009 een beslissing is genomen, maar de klacht bestrijdt niet dat de beschikking op 20 juli 2009 is uitgesproken. Overigens berust die klacht op een aantal feitelijke gegevens betreffende mededelingen van de kant van de griffie van de rechtbank, welke gegevens geen grondslag vinden in de gedingstukken of de beschikking van het hof. Het hof heeft, eveneens in cassatie onbestreden, vastgesteld dat de wijziging van de uitspraakdatum enkel ten doel had de appeltermijn te verlengen. De herstelbeschikking hield dus geen verbetering in van een foutieve vermelding van de uitspraakdatum (zoals in het geval van HR 24 april 2009, LJN BG9906, NJ 2009/206), maar de vervanging van een juiste datering door een foutieve, waardoor de in de beschikking vermelde uitspraakdatum niet meer correspondeerde met de werkelijke uitspraakdatum.
Omdat het hof verder diende uit te gaan van die werkelijke uitspraakdatum (20 juli 2009) kwam daarmee tevens vast te staan dat de appeltermijn is gaan lopen op de dag na 20 juli 2009.
Daarom faalt middel VI dat betoogt dat de wijziging van de uitspraakdatum gevolgen had voor de ingangsdatum van de appeltermijn.
3.6.1 De middelen III, V, VII en VIII klagen in de kern dat het hof de appeltermijn op de voet van hetgeen is beslist in HR 28 november 2003, LJN AN8489, NJ 2005/465, had dienen te verlengen omdat sprake was van een "apparaatsfout" als gevolg waarvan de beschikking van 20 juli 2009 eerst op 5 oktober 2009 werd afgegeven.
3.6.2 De middelen falen. De genoemde beschikking van de Hoge Raad betreft het geval dat degene die hoger beroep of cassatie instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een beschikking had gegeven en dat de beschikking hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt. Van dit laatste is in het onderhavige geval geen sprake. De beschikking van 20 juli 2009 is immers aan de advocaat van de moeder verstrekt op een tijdstip dat de beroepstermijn nog niet was verstreken. Bovendien heeft het hof in rov. 8 geoordeeld dat, indien al sprake zou zijn geweest van de situatie dat de advocaat van de moeder door een fout of verzuim van de rechtbank niet wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter op 20 juli 2009 uitspraak had gedaan, op 5 oktober 2009 nog voldoende tijd bestond om gemotiveerd appel in te stellen van de beschikking, zodat geen aanleiding bestond om de beroepstermijn te verlengen. Dit oordeel, dat het hof weliswaar als ten overvloede aanduidt maar de beslissing subsidiair draagt, wordt niet door de middelen bestreden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, F.B. Bakels, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 mei 2011.