Uitspraak
[appellant] ,
de man,
[geïntimeerde] ,
de vrouw,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Op 5 september 2017 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende de hoofdverblijfplaats van een kind en de uitoefening van gezag door de ouders. De appellant, de vader, had verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen en om tijdelijk gezag over het kind te verkrijgen. Het hof oordeelde dat de moeder als enige het ouderlijk gezag heeft en dat er geen wettelijke grondslag is voor de gevorderde wijziging van de hoofdverblijfplaats. De moeder had beslissingen genomen waar de vader het niet mee eens was, maar dit creëert slechts in uitzonderlijke situaties een grondslag voor rechterlijk ingrijpen. Het hof concludeerde dat er geen dringende noodzaak was om in te grijpen in het belang van het kind, en dat de vorderingen van de vader niet konden worden toegewezen.
Daarnaast werd de subsidiaire vordering van de vader om de moeder te verbieden met het kind naar het buitenland of Friesland te verhuizen, afgewezen. Het hof oordeelde dat het verbod om naar het buitenland te verhuizen al in eerste aanleg was opgelegd en dat de vordering met betrekking tot de verhuizing naar Friesland als ingetrokken moest worden beschouwd. De grieven van de vader werden vergeefs voorgedragen, en het hof bekrachtigde het vonnis waarvan beroep. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elk van de partijen de eigen kosten draagt. De voorzitter van het hof, mr. J.D.S.L. Bosch, sloot de zitting en meldde dat een afschrift van de uitspraak binnen 14 dagen zou volgen.