Conclusie
2.Bespreking van het cassatiemiddel
beide partijentoegestaan nieuwe feiten en omstandigheden, alsmede nieuwe producties, in het geding te brengen), faalt het op de grond dat het in rechtsoverweging 3.8, conform de verwijzingsinstructie, om de andere vereisten gaat voor het aannemen van ‘samenwonen als waren zij gehuwd’ in de zin van art. 1:160 BW (een affectieve relatie van duurzame aard, wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding) vast te stellen. Op het vereiste van samenwoning was immers door de Hoge Raad al definitief beslist.
subonderdeel 2.1.bis – verkort weergegeven – onbegrijpelijk dat het hof in rechtsoverweging 3.8 de door de man in de procedure na verwijzing ingeroepen nieuwe feiten/ omstandigheden en nieuwe producties met betrekking tot 'wederzijdse verzorging' en 'gemeenschappelijke huishouding' toelaatbaar achtte op de grond dat "het debat tussen partijen op dit punt tot aan de beschikking van het hof 's-Gravenhage onvoldoende was uitgekristalliseerd" en berust het oordeel van het hof dat van de zijde van de man het debat tussen partijen niet voldoende was uitgekristalliseerd op een onbegrijpelijk lezing van de gedingstukken.
2.2.atoe op hetgeen het hof in de tweede volle alinea van de bestreden rechtsoverweging heeft geoordeeld ten aanzien van het vereiste van duurzaamheid van de relatie. Volgens de nadere klacht is het oordeel onbegrijpelijk nu de vrouw heeft gesteld dat zij slechts gedurende
vier à vijf maandeneen affectieve relatie met de heer [betrokkene] heeft gehad. In het aanvullend cassatieverzoekschrift wordt daaraan toegevoegd dat de inhoud van het proces-verbaal bevestigt dat slechts sprake is geweest van een “kortstondige” affectieve relatie tussen de vrouw en [betrokkene] .
subonderdeel 2.2.bwordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat sprake is van een gemeenschappelijk huishouding, onbegrijpelijk is nu deze vaststelling slechts is gebaseerd op twee betalingen door [betrokkene] aan de vrouw. Ten slotte wordt in
subonderdeel 2.2.cgeklaagd dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van
wederzijdseverzorging nu het hof niet heeft vastgesteld dat de vrouw [betrokkene] heeft verzorgd door bijvoorbeeld een bijdrage te leveren aan de kosten van de huishouding of door een verzorgende rol op zich te nemen. In het aanvullend cassatieverzoekschrift is in dit verband verwezen naar het proces-verbaal waaruit blijkt dat aan de zijde van de vrouw gemotiveerd is bestreden dat sprake was van de vereiste wederzijdse verzorging en gezamenlijke huishouding omdat daarvoor het vereiste van wederkerigheid ontbrak.