ECLI:NL:HR:2001:ZC3603
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Einde alimentatieverplichting na tijdelijke samenwoning
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2001 uitspraak gedaan over de alimentatieverplichting van een man jegens zijn ex-vrouw na een periode van tijdelijke samenwoning van de vrouw met een ander. De man had verzocht om beëindiging van zijn alimentatieverplichting, stellende dat de vrouw samenwoonde met een ander als waren zij gehuwd. De Rechtbank te 's-Hertogenbosch had eerder geoordeeld dat de vrouw en haar tijdelijke huisgenoot, [betrokkene 1], niet als samenwonenden in de zin van de wet konden worden aangemerkt, omdat hun relatie niet duurzaam was. Het Hof had echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van een samenleven in de zin van artikel 1:160 BW, en dat de alimentatieverplichting van de man per 1 januari 1998 was geëindigd.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem. De Hoge Raad oordeelde dat voor de toepassing van artikel 1:160 BW vereist is dat er een affectieve relatie van duurzame aard bestaat tussen de samenwonenden. De Hoge Raad concludeerde dat de tijdelijke aard van de relatie tussen de vrouw en [betrokkene 1] niet voldeed aan de vereisten van een duurzame relatie, en dat de man zijn alimentatieverplichting niet kon beëindigen op basis van de tijdelijke samenwoning van de vrouw.
De uitspraak benadrukt het belang van de duurzaamheid van een relatie bij de beoordeling van alimentatieverplichtingen en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden beëindigd. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de interpretatie van samenwoning in het kader van alimentatieverplichtingen.