ECLI:NL:HR:2004:AO6930
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over alimentatie en beëindiging van levensonderhoud na echtscheiding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de alimentatieverplichtingen na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had in 1988 met de man, verweerder in cassatie, getrouwd. Na de echtscheiding in 1998 was de man verplicht om een maandelijkse bijdrage van ƒ 2.350,-- te betalen voor het levensonderhoud van de vrouw. De man verzocht in 2001 om deze alimentatie op nihil te stellen, wat door de rechtbank werd afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage de alimentatie verlaagd naar ƒ 1.000,-- per maand, met een einddatum van 1 juli 2003. De vrouw ging in cassatie tegen deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte ambtshalve had besloten dat de alimentatieverplichting van de man eindigde op 1 juli 2003, zonder dat de man hierom had verzocht. Dit was in strijd met artikel 1:157 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat vereist dat een dergelijke beslissing op verzoek van de man moet worden genomen. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het hof niet bevoegd was om te bepalen dat de alimentatietermijn niet verlengd kon worden, wat ook in strijd was met de wet.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige rechtsopvattingen bij alimentatiezaken en de noodzaak voor een duidelijke motivering van beslissingen door de rechter.