ECLI:NL:HR:2005:AS5961
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verplichting tot levensonderhoud na echtscheiding en samenwoning
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verplichting tot levensonderhoud na echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, had verzocht om te bepalen dat hij geen levensonderhoud meer aan de vrouw, verweerster in cassatie, verschuldigd was, omdat zij samenleefde met een andere man. De rechtbank te Zwolle had het verzoek van de man afgewezen, en het gerechtshof te Arnhem had deze beslissing in hoger beroep bevestigd. De man stelde dat de vrouw met de andere man samenleefde als waren zij gehuwd, zoals bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek. De vrouw erkende een affectieve relatie met de andere man, maar betwistte dat zij met hem samenwoonde.
De Hoge Raad oordeelde dat voor de beëindiging van de verplichting tot levensonderhoud op grond van samenwoning met een ander, moet worden aangetoond dat er sprake is van wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof dat de vrouw en de andere man niet in een zodanige mate samenwoonden dat dit de verplichting van de man tot het betalen van alimentatie zou beëindigen. De Hoge Raad benadrukte dat de eisen van artikel 1:160 BW restrictief moeten worden uitgelegd en dat niet snel mag worden aangenomen dat aan deze eisen is voldaan.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de man en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof. De beslissing van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van alimentatieverplichtingen in gevallen van echtscheiding en nieuwe relaties, waarbij de voorwaarden voor samenwoning en wederzijdse verzorging centraal staan.