In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, die op 2 december 2020 werd gedaan. Belanghebbende, een casino, had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen speelvergunningsrecht die door de heffingsambtenaar waren opgelegd over de kwartalen van 2013 tot en met 2016 en de jaren 2017, 2018 en 2019. De heffingsambtenaar had de naheffingsaanslagen gebaseerd op de 'bill drop', terwijl belanghebbende stelde dat de grondslag voor het speelvergunningsrecht de netto-ontvangsten ('de win') moest zijn. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslagen voor een aantal kwartalen te hoog waren vastgesteld, omdat de heffingsambtenaar geen rekening had gehouden met eerder aangegeven en afgedragen bedragen speelvergunningsrecht. De uitspraak van het Gerecht werd gedeeltelijk vernietigd, en de naheffingsaanslagen werden verminderd. Belanghebbende had geen recht op schadevergoeding, omdat zij niet had aangetoond dat zij immateriële schade had geleden als gevolg van de naheffingsaanslagen. De proceskosten werden toegewezen aan belanghebbende, en het griffierecht werd vergoed.