Uitspraak
1.De loop van het geding in cassatie tot dusver
Bij arrest van 3 juli 2019, Eurobolt B.V., C-644/17, ECLI:EU:C:2019:555, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
Hiertoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Staatssecretaris schriftelijk gereageerd op een verzoek van belanghebbende om vergoeding van rente.
Naar aanleiding van de reactie van de Staatssecretaris op dit arrest heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Op dit stuk slaat de Hoge Raad geen acht.
2.Nadere beoordeling van de middelen
De ongeldigverklaring van Vo. (EU) nr. 723/2011 brengt mee dat onverschuldigd betaalde bedragen aan antidumpingrechten bij terugbetaling moeten worden vermeerderd met rente daarover, berekend vanaf de dag waarop die bedragen zijn betaald [1] (hierna: de vergoeding voor gederfde rente). Omdat een Unieregeling hieromtrent ontbreekt, is het een aangelegenheid van de lidstaten om de voorwaarden vast te stellen waaronder deze rente moet worden betaald, met name de rentevoet en de wijze waarop de rente wordt berekend. Deze voorwaarden moeten het Unierechtelijke gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel eerbiedigen.
De Nederlandse wetgever heeft niet voorzien in een bijzondere wettelijke regeling voor het toekennen van een vergoeding voor het rentenadeel dat wordt geleden vanaf de dag waarop rechten bij invoer (waaronder antidumpingrechten zijn begrepen) in strijd met het Unierecht werden betaald. Die rentevergoeding kan daarom desgevraagd in een gerechtelijke procedure over een geschil over de rechtmatigheid van heffing van rechten bij invoer worden toegekend met toepassing van artikel 8:73 Awb. Die toekenning vindt plaats aan de hand van de algemene regels die in het BW zijn neergelegd voor het berekenen van schade in de vorm van rentenadeel als gevolg van een onrechtmatige daad. Voor die schadeberekening geldt de regeling van artikel 6:119 BW [2] .
3.Proceskosten
Voor de Rechtbank heeft belanghebbende verzocht om een volledige vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken. Voor zover dit verzoek strekt tot een vergoeding van dergelijke kosten langs de weg van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 Awb, geldt dat voor een vergoeding van dergelijke kosten langs die weg geen plaats is [3] . Voor zover dit verzoek strekt tot toepassing van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, ziet de Hoge Raad in hetgeen belanghebbende daartoe heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van artikel 2, lid 1, van dat besluit. Dit geldt ook voor de kosten van het geding voor het Hof en de Hoge Raad.
4.Beslissing
29 november 2019.