5.5.In de nadere stukken van belanghebbende van 1 september 2020 en 12 februari 2021 heeft belanghebbende ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel gesteld dat sprake is van:
a. begunstigend beleid,
b. het oogmerk tot begunstiging, en
c. meerdere gevallen van begunstiging.
5.5.a Begunstigend beleid
5.5.a.1 Belanghebbende stelt dat door het andere belastingplichtige casinobedrijf (bedoeld in 2.2.1 hiervoor) op grond van de door de heffingsambtenaar aan die belastingplichtige gedane toezegging op basis van de ‘win’ in de heffing te betrekken, doch daarentegen belanghebbende tegen het ‘bruto bedrag der ontvangsten’ (‘bill drop’) in de heffing te betrekken, het andere belastingplichtige casinobedrijf gunstiger wordt behandeld dan belanghebbende. De afspraak met het andere belastingplichtige casinobedrijf kan dan ook gezien worden als begunstigend beleid, waarop belanghebbende ook een beroep kan doen, aldus belanghebbende.
5.5.a.2. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 maart 1990, nr. 25 668, BNB 1990/194, een ruimere definitie van het begrip beleidsregel gegeven. Hij heeft beleidsregels omschreven als de door een bestuursorgaan binnen zijn bestuursbevoegdheid vastgestelde en behoorlijk bekend gemaakte regels omtrent de uitoefening van zijn beleid, die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar die het bestuursorgaan wel op grond van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur binden, en die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen als rechtsregels te worden toegepast. Onder besluiten van het bestuursorgaan worden zowel verstaan beleidsregels met een meer algemene strekking als beschikkingen die zijn toegesneden op een concreet geval.
5.5.a.3. In het onderhavige geval is geen sprake van behoorlijk bekend gemaakte regelgeving ter zake van de heffingsgrondslag bij de onderhavige speelvergunningsrechten. Het andere belastingplichtige casinobedrijf heeft een op individuele basis – en dus niet als bestendige gedragslijn te beschouwen – genomen schriftelijke reactie van 19 april 2013, naar aanleiding van een brief van het andere belastingplichtige casinobedrijf aan de heffingsambtenaar van 2 april 2013, van de heffingsambtenaar ontvangen (zie de uitspraak van het Gerecht van 29 mei 2019, BON2019H00031 en BON2019H00032, ECLI:NL:OGEABES:2019:24, overweging 4.4) op grond waarvan zij meende dat zij aangifte kon doen op basis van de ‘win’. De heffingsambtenaar heeft dat standpunt in rechte bestreden. 5.5.a.4. De heffingsambtenaar was het daar niet mee eens. Hij stelde zich op het standpunt dat de heffingsgrondslag de ‘bill drop’ moest zijn en heeft aan het andere belastingplichtige casinobedrijf naheffingsaanslagen opgelegd. In de daarop volgende gerechtelijke procedures heeft de heffingsambtenaar altijd bestreden dat sprake is geweest van een bewuste en begunstigende standpuntbepaling dan wel van een (begunstigende) toezegging.
5.5.a.5. Op grond van het voorgaande acht het Hof het niet aannemelijk dat de heffingsambtenaar zich ervan bewust is geweest dat zijn handelswijze jegens het andere belastingplichtige casinobedrijf begunstigend was, dan wel dat hij de bedoeling tot begunstiging van dat andere belastingplichtige casinobedrijf heeft gehad (vgl. HR 23 april 2004, nr. 38 262, BNB 2004/392). Het beroep op begunstigend beleid wordt verworpen.
5.5.b. Het oogmerk van begunstiging
5.5.b.1. Voorts betoogt belanghebbende dat het enige verschil tussen haar en het andere belastingplichtige casinobedrijf ligt in het feit dat aan het andere belastingplichtige casinobedrijf op 19 april 2013 door de heffingsambtenaar een schriftelijke reactie is gegeven, naar aanleiding van een brief van die belastingplichtige van 2 april 2013 aan de heffingsambtenaar, terwijl aan belanghebbende aldus belanghebbende in die periode geen schriftelijke maar een mondelinge toezegging is gedaan, en dat aldus nog steeds belanghebbende voor het overige er geen relevante verschillen zijn tussen belanghebbende en het andere belastingplichtige casinobedrijf.
5.5.b.2. Aangezien de heffingsambtenaar in alle gevoerde procedures in zake het speelvergunningsrecht Hazardspelen zich op het standpunt heeft gesteld dat de ‘bill drop’ heeft te gelden als de heffingsgrondslag, is niet aannemelijk geworden dat bij de heffingsambtenaar een oogmerk van begunstiging aanwezig is geweest. Dit leidt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de heffingsambtenaar bewust een begunstigend standpunt heeft ingenomen.
5.5.c Meerdere gevallen van begunstiging
5.5.c.1. Belanghebbende betoogt dat de kleinschaligheid van Bonaire dient te worden meegenomen bij de beoordeling van het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ten tijde van de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen was er naast belanghebbende slechts een andere belastingplichtige die een casinobedrijf uitoefende, zodat de toepassing van de meerderheidsregel, zoals het Gerecht heeft gedaan, belanghebbende in een onmogelijke bewijspositie zet.
5.5.c.2. De meerderheidsregel strekt ter bescherming van belastingplichtigen tegen een willekeurige ongelijke behandeling door een bestuursorgaan. Indien het bestuursorgaan binnen een groep gevallen de meerderheid gunstiger behandelt dan de regelgeving voorschrijft, moet hij dat in principe ook bij de anderen van die groep doen. Het is daarbij niet van belang of het bestuursorgaan ook de intentie had de gevallen van de meerderheid gunstiger te behandelen.
5.5.c.3. Van een groep kan ook sprake zijn als twee belastingplichtigen in een bepaalde relatie tot elkaar staan. Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 1984, nr. 22 171, BNB 1984/196, waarin werd geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel van toepassing kan zijn in een situatie van ongelijke behandeling van twee gelijke gevallen, doch dat voor toepassing van het gelijkheidsbeginsel in die situatie nodig is dat de ongelijke behandeling voortkomt uit een oogmerk van begunstiging jegens een van belastingplichtigen waarvoor niet voldoende is dat de ongelijke behandeling tussen de twee belastingplichtigen welbewust nog niet is gecorrigeerd.
5.5.c.4. Zoals hiervoor reeds is overwogen is niet aannemelijk geworden dat de heffingsambtenaar het oogmerk had het andere belastingplichtige casinobedrijf te begunstigen. Derhalve slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet (vgl. HR 4 januari 1989, BNB 1989/77, HR 24 september 1997, BNB 1998/20 en HR 12 augustus 2005, BNB 2005/334).