4.4Belanghebbende heeft speelvergunningsrecht afgedragen op basis van de Wet op de kansspelbelasting. Zij heeft zich daarbij beroepen op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende heeft gewezen op haar brief van 2 april 2013 aan het bestuurscollege (met c.c. aan onder andere de heffingsambtenaar en de reactie daarop (e-mail van 19 april 2013) van de heffingsambtenaar). In de brief van belanghebbende is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“7. Voorafgaande aan de totstandkoming en de invoering van de Eilandsverordening speelvergunningsrecht hazardspelen BES, heeft regelmatig overleg plaatsgevonden tussen enerzijds de heer [T] van de afdeling Financiën van het Openbaar Lichaam Bonaire en anderzijds de directeur van CCB, de heer [D], vergezeld van diens accountant, de heer [R] van [CAS].
8. Tijdens die voorbesprekingen over de in te voeren Eilandsverordening is herhaaldelijk tussen genoemde personen gesproken over de wijze waarop die afdracht van 1,5% zal worden geheven, en met name over de vraag waarover precies die 1,5% zal worden geheven, met andere woorden: de uitleg van de woorden “bruto-bedrag der ontvangsten”. (…)
19. (…). De wet op de Kansspelbelasting BES en de Wet en de Eilandsverordening speelvergunningsrecht hazardspelen BES zijn drie nauw met elkaar verbonden en samenhangend wettelijke bepalingen, die de heffing van een rijksbelasting (10%) en een eilandsbelasting (1,5%) reguleren.
Het is evident dat die drie wettelijke bepalingen van dezelfde maatstaf voor heffing dienen uit te gaan, te weten over het verschil tussen de in een tijdvak ontvangen inzetten en de ter beschikking gestelde prijzen.
20. (…) CCB doet een dringend beroep op Uw College om de hierboven door CCB geformuleerde en beargumenteerde heffingsgrondslag voor 1,5% te bevestigen en CCB dienovereenkomstig aan te slaan.”
In reactie op deze brief heeft de heffingsambtenaar in zijn e-mail van 19 april 2013 het volgende geschreven:
“Met dank voor uw mail kan ik u mededelen dat wij ons gewend hebben tot het Nederlandse ministerie over deze kwestie. Zonder alvast op de inhoud van onze vraagstelling richting Nederland in te gaan kan ik aangeven vooralsnog akkoord te gaan met uw voorstel om in eerste instantie uit te gaan van de definitie m.b.t. de basis “gespeeld geld minus uitgekeerde winsten aan spelers”. Met andere woorden dezelfde basis als die gehanteerd wordt bij de aangifte kansspelbelasting. Wij gaan er van uit dat we op afzienbare termijn nader met u en betrokkenen in contact zullen treden voor een vervolgafspraak. E.e.a. heeft te maken met uw verzoek vanuit Nederland om bij de telling van opbrengsten betrokken te blijven. (..)”