ECLI:NL:OGEAC:2022:170

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
CUR202101526
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten en immateriële schadevergoeding in belastingzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft belanghebbende, gevestigd te Curaçao, het beroep ingetrokken tegen een naheffingsaanslag winstbelasting die op 28 december 2018 was opgelegd. De Inspecteur der Belastingen had aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen, wat leidde tot de intrekking van het beroep. Tegelijkertijd verzocht belanghebbende om vergoeding van de proceskosten en immateriële schade. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelde dat belanghebbende recht had op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat de Inspecteur onzorgvuldig had gehandeld door een belastingaanslag op te leggen, ondanks dat belanghebbende sinds 2012 de transparante status had en niet onderworpen was aan de winstbelasting. De proceskosten voor de bezwaarfase werden vastgesteld op NAf 100.

Voor de beroepsfase werd echter geen integrale vergoeding van de kosten toegekend, omdat er geen sprake was van ernstig onzorgvuldig handelen door de Inspecteur. Wel werd belanghebbende recht toegekend op een immateriële schadevergoeding van NAf 500 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht oordeelde dat de coronapandemie geen reden was voor verlenging van deze termijn, maar dat een brand in het belastingkantoor van Curaçao wel als een uitzonderlijke omstandigheid werd beschouwd, wat leidde tot een verlenging van de redelijke termijn met vier maanden. De totale overschrijding van de redelijke termijn resulteerde in een schadevergoeding van NAf 500. De uitspraak werd gedaan op 1 juli 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juli 2022
BBZ nr. CUR202101526
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
Na vereenvoudigde behandeling in de zin van artikel 7a van de
Landsverordening op het beroep in Belastingzaken van het verzoek om vergoeding van proceskosten in het geding tussen:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 28 december 2018 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2013 opgelegd voor een verschuldigde bedrag van NAf 57.500.
1.2
Belanghebbende heeft op 5 augustus 2019 tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt
1.3
Belanghebbende heeft op 4 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.4
Partijen zijn op 5 mei 2022 uitgenodigd voor de zitting van 29 juni 2022.
1.5
Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 20 mei 2022 het beroep ingetrokken. Tegelijk met deze intrekking is verzocht om een vergoeding van de proceskosten en immateriële schade.
1.6
De griffier heeft op 20 mei 2022 de Inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen twee maanden te reageren op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De Inspecteur heeft op 7 juni 2022 gereageerd.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken omdat de Inspecteur aan het bezwaar is tegemoetgekomen. Tegelijk met de intrekking heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten en het griffierecht.
2.2
Ingevolge artikel 7a, letter d, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) kan het Gerecht, totdat partijen zijn uitgenodigd voor de behandeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen indien het beroep kennelijk gegrond is. Naar het oordeel van het Gerecht kan deze bepaling op overeenkomstige wijze worden toegepast op een bij intrekking van het beroep gedaan verzoek om vergoeding van proceskosten en/of griffierecht. Het Gerecht ziet in dit geval daartoe aanleiding.
2.3
In artikel 15, lid 3, LBB is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep, omdat de Inspecteur geheel of gedeeltelijk aan de belanghebbende is tegemoetgekomen, de Inspecteur op verzoek van de belanghebbende bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 15, lid 1, LBB in de kosten kan worden veroordeeld. Dit betreft de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken (vgl. GEA Curaçao 17 maart 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:53).
Kosten bezwaarfase
2.4
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
2.5
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Op verzoek van belanghebbende is door de Inspecteur aan belanghebbende met ingang van 1 augustus 2012 de transparante status in de zin van artikel 3b ALL toegekend. Het gevolg daarvan is dat belanghebbende vanaf dat moment niet is onderworpen aan de heffing van de winstbelasting. Door desondanks zonder enige aanleiding tegen beter weten in een belastingaanslag op te leggen handelt de Inspecteur ernstig onzorgvuldig.
2.6
Het Gerecht stelt de proceskosten op de voet van artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht, vast op NAf 100 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van NAf 100, en een wegingsfactor van 1).
Kosten beroepsfase
2.7
Ingevolge artikel 15, lid 1, LBB worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.8
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
2.9
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 350 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0.50 (beroep tegen het niet tijdig beslissen)). Over de wegingsfactor merkt het Gerecht het volgende op. Tot kortgeleden werd voor het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak een wegingsfactor gehanteerd van 0,25. In navolging van het door de Gerechtshoven in Nederland gehanteerde beleid (zie Hof den Bosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, bijlage punt 1.2.3, onder h) past het Gerecht nu voortaan een factor 0,5 toe. Anders dan de Inspecteur meent vormen de onderhavige zaak en de zaak betreffende de winstbelasting 2016 van dezelfde belanghebbende (bekend onder nr. CUR202001484) geen samenhangende zaken in de zin van voormeld Besluit omdat de bezwaren en beroepen niet (nagenoeg) gelijktijdig in beide zaken zijn ingediend.
2.1
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale kostenvergoeding. Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht echter geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand aangezien geen sprake is van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur door niet tijdig te beslissen op het bezwaar (vgl. GEA Curaçao 13 juli 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:189).
Immateriële schadevergoeding
2.11
Belanghebbende heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding in verband met het overschrijden van de redelijke termijn. Door de lange behandeltermijn van het bezwaar- en beroepschrift zou belanghebbende onnodig spanning en frustratie ondervonden en daardoor schade geleden hebben. De Inspecteur heeft hier tegenin gebracht dat in de Curaçaose wetgeving geen schadebepaling is opgenomen. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Hof) heeft zich hierover uitgelaten en heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn tot een vergoeding van immateriële schade behoort te leiden, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, indien het bezwaarschrift is ingediend op of na 1 oktober 2018 (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). Het Gerecht zal dat volgen.
2.12
De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
2.13
Vaststaat dat het bezwaarschrift op 5 augustus 2019 door de Inspecteur is ontvangen. De redelijke termijn eindigt op het moment van het intrekken van het beroep of, als dat eerder is, op het moment dat de verminderingsaanslag is bekend gemaakt (zie Centrale Raad van Beroep 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91). Belanghebbende heeft onweersproken gesteld de verminderingsaanslag nooit te hebben ontvangen. De Inspecteur heeft de verzending van de verminderingsaanslag niet aannemelijk gemaakt. Dat betekent dat de vermindering niet vóór de intrekking van het beroep is bekendgemaakt. De intrekking van het beroep heeft op 20 mei 2022 plaatsgevonden. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal twee jaar en negen maanden geduurd, hetgeen in principe een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van negen maanden.
2.14
Naar het oordeel van het Gerecht vormt de grootschalige brand in het enige belastingkantoor van Curaçao eind augustus 2019 (vgl. GEA Curaçao (straf) 26 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:51) een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om de redelijke termijn te verlengen. Deze brand heeft veel overlast en enorme materiële schade veroorzaakt waardoor de belastingdienst tot op de dag van vandaag ernstig is belemmerd in zijn taakuitoefening. De termijn wordt om die reden met vier maanden verlengd (vgl. GEA Curaçao 31 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:65).
2.15
Het Gerecht heeft sinds enige tijd vanwege de coronapandemie standaard een verlenging van de redelijke termijn met een periode van drie maanden in aanmerking genomen (vgl. bijvoorbeeld GEA Curaçao 5 april 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:51). De Hoge Raad heeft echter op 27 mei 2022 geoordeeld dat de uitbraak van het coronavirus niet in algemene zin mag worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt (Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752). Die uitbraak vormt, aldus de Hoge Raad, alleen een bijzondere omstandigheid indien partijen waren uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting in de periode waarin de gerechtsgebouwen in verband met de uitbraak van dit virus waren gesloten en het onderzoek ter zitting daarom opnieuw moest worden gepland. Deze situatie heeft zich in het voorliggende geval niet voorgedaan. Dat betekent dat in dit geval redelijke termijn niet verlengd wordt in verband met de coronapandemie.
2.16
De verlenging van de redelijke termijn met vier maanden vanwege de brand in het belastingkantoor brengt mee dat de redelijke termijn in het onderhavige geval met vijf maanden is overschreden, zodat recht bestaat op een schadevergoeding van 1 x NAf 500 = NAf 500.
2.17
Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de Inspecteur het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt (vgl. GEA Curaçao 1 november 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:310).
2.18
Gelet op het vorenstaande is sprake van een kennelijk gegrond verzoek.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • wijst het verzoek tot vergoeding van de proceskosten toe;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 450;
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van
NAf 150 te vergoeden; en
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van NAf 500.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 1 juli 2022, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël- van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500