ECLI:NL:OGEAC:2021:51

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
555.00281/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokken van brandstichting, gewoontewitwassen, diefstal en opzetheling in Curaçao

Op 26 maart 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het uitlokken van brandstichting, gewoontewitwassen, diefstal van stroom en water, en opzetheling. De verdachte, geboren op [datum] in [plaats] en wonende in Curaçao, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.C. Vaders. Tijdens de openbare terechtzitting op 5 maart 2021 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder verklaringen van medeverdachten en getuigen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 10 jaren, met verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen en schadevergoeding aan de benadeelde partij, de Landsontvanger/Inspectie der Belastingen.

De tenlastelegging omvatte vier feiten: (1) het medeplegen van uitlokking van brandstichting aan het kantoor van de Landsontvanger, (2) gewoontewitwassen van grote geldbedragen, (3) diefstal van stroom en water, en (4) opzetheling van een trilplaat. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten, met name aan de brandstichting, die aanzienlijke schade aan het belastingkantoor had veroorzaakt. De verdachte had anderen opdracht gegeven om de brand te stichten, vermoedelijk vanwege problemen met de belastingdienst.

Het Gerecht legde de verdachte een gevangenisstraf van 10 jaren op, waarbij het belang van de rechtsorde en de ernst van de feiten zwaar wogen. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij tot een bedrag van NA50.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukte de impact van de brand op de werking van de belastingdienst en de samenleving in Curaçao.

Uitspraak

Parketnummer: 555.00281/19

Uitspraak: 26 maart 2021 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [datum] in [plaats],
wonende in Curaçao, [adres]
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 5 maart 2021. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.C. Vaders, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij Landsontvanger/Inspectie der Belastingen heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding. Namens de benadeelde partij zijn [twee personen] ter terechtzitting verschenen.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officieren van justitie mrs. H. Leepel en C.J.W.M. Janssen (hierna: de officier van justitie) en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het medeplegen van opzettelijke uitlokking van medeplegen van opzettelijk brand stichten, (gewoonte)witwassen, alsmede diefstal van stroom en water en opzetheling van een trilplaat bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest. De vordering behelst voorts de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen, de toewijzing (hoofdelijk) van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van NA
f50.000,00 en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Tenlastelegging
De tenlastelegging, zoals vermeld in de inleidende dagvaarding, is op vordering van de officier van justitie op de zitting van 8 juli 2020 ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gewijzigd. Op vordering van de officier van justitie is op de zitting van 16 oktober 2020 de tenlastelegging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gewijzigd en op de zitting van 5 maart 2021 is de tenlastelegging ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde gewijzigd.
Aan de verdachte is - na toegestane genoemde wijzigingen - ten laste gelegd:

FEIT 1:

PRIMAIR

(medeplegen uitlokking brandstichting)

dat [A], en/of één of meer anderen op of omstreeks 22 augustus 2019 althans in of omstreeks de maand augustus 2019, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht aan/bij/in een pand (van de Landsontvanger/Belastingdienst Curaçao) gelegen te Regentesselaan z/n,
immers heeft/hebben hij, [A] en/of zijn mededader(s) opzettelijk brandbaar materiaal en/of brandbare vloeistof op enigerlei vorm of wijze aangebracht/gegoten/geplaatst en/of vervolgens dit materiaal en/of die vloeistof tot ontbranding gebracht en/of laten komen, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan genoemd pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest, te weten voornoemd pand en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten is geweest, te weten één of meerdere bewaker(s) en/of (andere) personen die aanwezig waren in de nabije omgeving van het pand;
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een tijdstip in of omstreeks de periode van 01 juli 2019 tot en met 22 augustus 2019 te Curaçao, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of door een andere feitelijkheid,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[A] en/of (een) andere mededader(s) gevraagd en/of opdracht gegeven brand te stichten, althans gevraagd een klusje voor hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te verrichten, en heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) daartoe [A] en/of (een) andere mededader(s) de locatie van de brandstichting (aan)gewezen/genoemd (te weten het pand en/of de Afdeling Invordering van de Landsontvanger voornoemd), en/of heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, vooraf een geldbedrag betaald/beloofd en/of een (tweede) geldbedrag in het vooruitzicht gesteld na uitvoering van de brandstichting/het klusje.

SUBSIDIAIR

(medeplegen brandstichting)

dat hij op of omstreeks 22 augustus 2019 althans in of omstreeks de maand augustus 2019, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/bij/in een pand (Landsontvanger Curaçao) gelegen te Regentesselaan z/n,
immers heeft/hebben hij verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en aldaar opzettelijk brandbaar materiaal en/of brandbare vloeistof op enigerlei vorm of wijze aangebracht/gegoten/geplaatst en/of vervolgens dit materiaal en/of dat vloeistof tot ontbranding gebracht en/of laten komen, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan genoemd pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest, te weten voornoemd pand en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten is geweest, te weten voor één of meerdere bewaker(s) en/of (andere) personen die aanwezig waren in de nabije omgeving van het pand.

FEIT 2:

(gewoontewitwassen, impliciet (meer) subsidiair opzet- althans schuldwitwassen)

dat hij op of omstreeks de periode van 2 februari 2007 tot en met 16 september 2019 in Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), telkens van voorwerpen, grote geldbedragen, te weten
een totaal geldbedrag van ANG. 4,246,587,- althans een hoeveelheid geld, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was of wie dat voorwerp voorhanden had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of begre(e)p(en), althans moest(en) vermoeden, dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
telkens voorwerpen grote geldbedragen, te weten een totaal geldbedrag van ANG. 4,246,587,- althans een hoeveelheid geld, heeft(/hebben) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist of begre(e)p(en), althans moest(en) vermoeden dat dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;

FEIT 3:

(diefstal van stroom en water)

dat hij op of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 16 september 2019, te Curaçao, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit en/of een water, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Aqualectra N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

FEIT 4:

PRIMAIR

(heling trilplaat)

dat hij in of omstreeks de periode 19 juni 2019 tot 16 september 2019, te Curaçao, (een) goed, te weten een trilplaat heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat goed wist, of begreep, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

SUBSIDIAIR

(opzet/schuldwitwassen)

dat hij in of omstreeks de periode 19 juni 2019 tot 16 september 2019, te Curaçao, van een voorwerp, te weten een trilplaat, de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, of wie dat voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist of begreep, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig uit enig misdrijf;
en/of
een voorwerp, te weten een trilplaat, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of begreep, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat voormeld voorwerp onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

MEER SUBSIDIAIR

(diefstal)

dat hij in of omstreeks de periode 19 juni 2019 tot 16 september 2019, te Curaçao, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een trilplaat, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een derde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
FEIT 1:
PRIMAIR
dat [A], en
/of één of meeranderen op
of omstreeks22 augustus 2019
althans in of omstreeks de maand augustus 2019,
inCuraçao, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk brand
heeft/hebben gesticht
aan/bij/in een pand (van de Landsontvanger/Belastingdienst Curaçao) gelegen te Regentesselaan z/n,
immers
heeft/hebben hij, [A] en
/ofzijn mededader
(s
)opzettelijk
brandbaar materiaal en/ofbrandbare vloeistof op enigerlei vorm of wijze
aangebracht/gegoten/geplaatst en
/ofvervolgens
dit materiaal en/ofdie vloeistof tot ontbranding gebracht en/of laten komen, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met
(een)brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan genoemd pand geheel of gedeeltelijk is verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest
, te weten voornoemd pand en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten is geweest, te weten één of meerdere bewaker(s) en/of (andere) personen die aanwezig waren in de nabije omgeving van het pand;
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, op
eentijdstip
penin ofomstreeks de periode van 01 juli 2019 tot en met 22 augustus 2019
inCuraçao, opzettelijk heeft uitgelokt door
giften en/ofbeloften en
/of misleiding en/ofhet verschaffen van
gelegenheid en/of middelen en/ofinlichtingen
en/of door een andere feitelijkheid,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
[A]
en/of (een) andere mededader(s)gevraagd
en/of opdracht gegevenbrand te stichten,
althans gevraagd een klusje voor hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te verrichten, en heeft hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s)daartoe Ramirez Medina en/of (een) andere mededader
(s)de locatie van de brandstichting (aan)gewezen
/genoemd(te weten het pand en/of de Afdeling Invordering van de Landsontvanger voornoemd), en
/ofheeft hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, vooraf een geldbedrag
betaald/beloofd en/of een (tweede) geldbedragin het vooruitzicht gesteld
na uitvoering van de brandstichting/het klusje;
FEIT 2:
dat hij
[in]of omstreeks de periode van 2 februari
2010tot en met 16 september 2019 in Curaçao
, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte
, en/of zijn mededader(s),
telkens van voorwerpen, grote geldbedragen, te weten een totaal geldbedrag van ANG. 4,246,587,- althans een hoeveelheid geld, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was of wie dat voorwerp voorhanden had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of begre(e)p(en), althans moest(en) vermoeden, dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
telkens voorwerpen
grote geldbedragen, te weten
een totaal geldbedrag van ANG. 4,246,587,- althanseen hoeveelheid geld,
heeft(/hebben) verworven,voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik gemaakt,
terwijl hij
en/of zijn mededader(s) (telkens)wist of begre(e)p
(en), althans moest(en) vermoeden datdat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
FEIT 3:
dat hij
op ofomstreeks de periode
van 1april 2017 tot en met 16 september 2019,
inCuraçao, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit en
/of eenwater,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Aqualectra N.V.
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
FEIT 4:
PRIMAIR
dat hij
opof omstreeks de periode 19 juni 2019 tot16 september 2019,
inCuraçao, (een) goed, te weten een trilplaat
heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van
het verwerven ofhet voorhanden krijgen van dat goed wist, of begreep,
althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,dat
dit(een) door misdrijf verkregen goed
(eren)betrof
;.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1] De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Ten aanzien van feit 1
1. Op 22 augustus 2019, omstreeks 03.09 uur, kwamen er meldingen bij het Centrale Meldkamer van het Korps Politie Curaçao binnen dat het gebouw van de Ontvanger van het land Curaçao in brand was. [Z] deed op 27 augustus 2019 aangifte. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Op 22 augustus 2019, omstreeks 04.24 uur, werd ik door de centrale van de politie in kennis gesteld dat het gebouw van de Landsontvanger Curaçao gelegen aan de Regentesselaan in brand was. Mijn functie is directeur van de Ontvanger van het land Curaçao.
Uit onderzoek is gebleken dat het gebouw opzettelijk door onbekenden in brand werd gestoken. Door de brand heeft de zuidelijke gevel op de begane grond van het gebouw veel schade opgelopen en is volledig verwoest. Ook enkele kantoren op de eerste verdieping hebben schade opgelopen. Door de aangerichte schade is het gebouw ontoegankelijk, waardoor alle te verrichten werkzaamheden vertraging hebben opgelopen.” [2]
2. De verbalisanten, [namen verbalisanten] hebben op 22 en vervolgens op 27 augustus 2019 een forensisch brandonderzoek ingesteld. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“Het brand technisch onderzoek bij het Belastingkantoor gelegen aan de Regentesselaan werd op 22 augustus 2019 verricht. Ten zuiden van het Invorderingskantoor alwaar de brand zich had ontwikkeld werd een aansteker op de grond aangetroffen. De brand heeft zich in snel tempo kunnen ontwikkelen, in eerste instantie door het aanbrengen van brand versnellende middelen en grote hoeveelheid brandbare materialen, zoals kantoorinventaris en papierendossiers. Op 27 augustus 2019 vond een nader sporenonderzoek plaats. in de brandresten troffen wij de gesmolten resten, zeer waarschijnlijk, van een plasticemmer aan. Op grond van het brandsporenbeeld kan met zekerheid worden vastgesteld dat de brand in de Invorderingskantoor aan de zuidelijke begane grond gevel is ontstaan. De brand had geen natuurlijke oorzaak en normale brandpreventieve voorzieningen hadden dit niet kunnen voorkomen.” [3]
3. [ A] heeft op 31 augustus 2019 het volgende verklaard:

[D], [E] en ik, hebben het gebouw van het Belastingkantoor in brand gestoken. Wij zijn samen naar het gebouw van het Belastingkantoor gereden. [D] zat achter het stuur. Ik had het raam van het gebouw met een hamer kapotgeslagen en [E] gooide de emmer met benzine in het gebouw. Vervolgens stak hij met een aansteker een stok, met een doek erom gewikkeld, aan en gooide het in het gebouw. Toen ik weer in het voertuig zat, zag ik de vlammen vanuit het gebouw komen. Hierna reden wij de parkeerplaats van het Belastingkantoor weer uit.” [4]
4. [ A] heeft op 6 september 2019 het volgende verklaard:
“[B]
en zijn neef - ook [naam] - van achternaam hebben opdracht gegeven om het Belastingkantoor in brand te laten steken. Zij zijn van Haïtiaanse afkomst.
Opmerking verbalisanten: Aan de hand van identiteitsbewijzen die via het bevolkingsregister zijn verkregen, toonden wij veertien foto’s van de familie [naam] aan de verdachte. De verdachte herkende de man (waarneming van het Gerecht: [verdachte]) op de foto, als de neef van [B] en de tweede opdrachtgever.
Volgens de bevolkingsregister van Curaçao is [B] geboren op [datum] in [plaats], wonende in Curaçao, [adres] en [verdachte] geboren op [datum] in [plaats], wonende in Curaçao, [adres[.” [5]
5. [ A] heeft op 7 september 2019 het volgende verklaard:
“[B]
heeft tegen mij gezegd dat hij en zijn neef in totaal NAf 14.000,00 zouden betalen om het gebouw van het Belastingkantoor in brand te steken.” [6]
6. [ A] heeft op 27 februari 2020 het volgende verklaard:

Ik moest van [B] mensen of kennissen zoeken om samen met mij het Belastingkantoor in brand te steken. Hij had mij het gebouw aangewezen. Ik had alles georganiseerd en [D] en [E] benaderd. [D] had de auto van de parkeerterrein van Caribbean Radiator gestolen. [B] heeft NAf 14.000,00 aan mij gegeven om [D] en [E] te betalen. Ik had het geld gelijk op het moment nadat het gebouw van de Belastingdienst in brand was gestoken gekregen. Daarna had ik [E] en [D] betaald.” [7]
7. [ C] heeft op 29 oktober 2019 het volgende verklaard:

Ik werk bij Caribbean Radiator N.V. Ook [D] werkte bij Caribbean Radiator N.V., maar hij kwam opeens niet meer werken. De Haïtiaan (het Gerecht begrijpt: [verdachte]) die werd aangehouden is de neef van de Haïtiaan bijgenaamd [naam] (het Gerecht begrijpt: [B]).
Ik had via Whatsapp contact met [D]. [D] had tegen mij gezegd dat [B], hem, [A] en [E] had benaderd om het gebouw van de Landsontvanger in brand te steken. [D] had de omheining van Caribbean Radiator N.V. doorgeknipt en de auto weggenomen. Ook hij had bij de brandstichting als bestuurder van de auto opgetreden. Verder had [D] tegen mij gezegd dat de Haïtiaan NAf 6.000,00 aan Francisco had gegeven voor zijn deel van het werk.
Ik had ook [E] laatst gesproken. Hij vertelde dat zij het gebouw van de Landsontvanger in brand hadden gestoken.” [8]
8. [ D] heeft op 31 oktober 2019 het volgende verklaard:

[A] moest mensen zoeken om het gebouw van het Belastingkantoor in brand te steken. De neef van [B] genaamd [naam] was degene die opdracht heeft gegeven om het Belastingkantoor in brand te steken en wie ervoor zou betalen. [Verdachte] zou NAf 14.000,00 aan [B] geven en [B] zou dat bedrag, welk bedrag onder ons zou worden verdeeld, aan ons betalen. Ik was samen met [A] en [B] bij de voorverkenning van het gebouw. Wij hadden het gebouw regelmatig verkend. De vluchtauto werd van het parkeerterrein van het bedrijf waar ik werkte, Caribbean Radiator N.V., gestolen. Ik kwam met het idee om de auto te stelen en aan hen te geven zodat zij het gebouw van het Belastingkantoor in brand konden steken. Het was mijn idee en ik kreeg NAf 5.000,00 om dat te doen.” [9]
9. Op 6 september 2019 werd vertrouwelijke communicatie van het aansluitnummer +599 9 685 3299 geïntercepteerd en afgeluisterd. De verbalisant [naam] heeft het navolgende gevoerde gesprek uitgewerkt. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende gerelateerd:
“Het aansluitnummer +599 9 685 3299 is in gebruik bij [verdachte]. Het tegennummer met aansluitnummer +509 38 065855 heeft vanuit Haïti naar [verdachte] gebeld. De stem van de gebruiker is middels stemherkenning herkend als de stem van [B].
De tolk verklaarde als volgt: [verdachte] werd gebeld en er werd gevraagd naar de namen van de personen die belast zijn met onderzoek. De naam van de rechter, raadsman of Minister van Justitie.
[verdachte]: Hij is nog steeds niet voor de rechter gegaan, maar weten jullie of de man al iets heeft gezegd?
(...)
[B]: Als ze hem stroomstoten geven, zal hij praten en als hij praat, gaan jullie een groot
probleem hebben.
[verdachte]: Jullie hebben de naam van de man. Doe iets zodat hij niets verklaart.
[B]: Ik moet het adres hebben.
[verdachte]: Het adres is in Bonaire. Als ik klaar ben met eten praten we verder. Bel me na twintig minuten terug.” [10]
10. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
“Het klopt dat [B] en ik elkaar goed kennen.” [11]
Ten aanzien van feit 2
De bewijsmiddelen worden ingevolge artikel 402, zevende lid, Sv in een aan dit vonnis te hechten bijlage I opgenomen.
Ten aanzien van feit 3
1. Y] deed op 18 september 2019 aangifte. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Ik ben werkzaam bij Aqualectra N.V. Ik bekleed de functie van inspecteur revenue protection en gemachtigd om deze aangifte te doen. Tijdens de huiszoeking constateerden de politieagenten ongeregeldheden in het stroomverbruik bij de woning gelegen aan [adres verdachte].
Op 16 september 2019 ging ik samen met een collega naar voornoemde woning. Wij begaven ons naar de meterkast geplaatst aan de buitenkant van de woning en constateerden dat de zegel van het deksel was vernield. Door vernieling van de zegel werd toegang verschaft tot de bedradingen van de meter. Onder de meter van de ‘Pagatinu’ werd de bedrading door twee fasen doorverbonden met tot gevolg dat slechts een derde deel van het stroomverbruik werd geregistreerd.
Wij constateerden ook ongeregeldheden bij de meter van de waterleiding. Tijdens controle werd geconstateerd dat de meterkap was vernield en dat er tussen het telwerk en het mechanische onderdeel een munt van één gulden werd geplaatst, waardoor de registratie van waterverbruik niet werd geregistreerd.
Het toegevoegde rapport in de bijlage laat in een berekening zien gedurende welke periode het illegaal verbruik van stroom en water had plaatsgevonden en wat de daarbij behorende bedragen waren. Het illegaal aftappen van stroom vond plaats in de maand april 2017 tot en met 16 september 2019. Het illegaal aftappen van water vond plaats in de maand juni 2018 tot en met 16 september 2019.” [12]
2. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
“De meters worden op verzoek daartoe door Aqualectra N.V. geplaatst. Ik woonde in de woning gelegen aan [adres verdachte]. Aanvankelijk gebruikten de woning en het appartement op het erf dezelfde meter, maar het verbruik had ik later van elkaar gescheiden.” [13]
Ten aanzien van feit 4
1. X] deed op 20 juni 2019 aangifte. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Ik ben bouwvakman. Op 19 juni 2019 waren mijn gereedschappen, waaronder een trilplaat, in mijn vrachtauto die achter mijn woning stond geparkeerd. Mijn erf is in de nachtelijke uren afgesloten. Ook de poort is met een hangslot afgesloten. Toen ik naar bed was gegaan waren de gereedschappen intact in mijn vrachtauto. Op 20 juni 2019 zag ik dat onbevoegden de trilplaat uit mijn vrachtauto hadden weggenomen. Ik constateerde dat de afrastering aan de rechterkant van mijn woning was afgezakt.” [14]
2. De verbalisant [naam verbalisant] heeft een proces-verbaal van huiszoeking opgemaakt. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende gerelateerd:
“Op 16 september 2019 bevond ik mij met andere collega’s bij het perceel gelegen aan [adres], zijnde de woning van [verdachte], geboren op [datum] in [plaats].
Tijdens de huiszoeking werd in een container op het erf van de woning onder meer een trilplaat aangetroffen. De trilplaat werd in het belang van het verdere onderzoek inbeslaggenomen.“ [15]
3. Aan [X] is op 17 september 2019 de trilplaat die tijdens de huiszoeking bij de woning van [verdachte] in beslag is genomen getoond. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“[X] heeft het navolgende aan mij verklaard: De trilplaat die u mij laat zien is mijn trilplaat. Ik herken de trilplaat, omdat ik de trilplaat al 34 jaren heb. Mijn trilplaat is uniek, omdat het de enige trilplaat van dat merk en grootte is in Curaçao. Ik toon u een foto daarvan.” [16]
4. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
“Ik heb de trilplaat in de ‘mondi’ aangetroffen en in mijn pick-up truck naar huis meegenomen.” [17]
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van de ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verklaringen van [A] waarin hij de verdachte belast, leugenachtig zijn omdat hij wisselend en inconsistent heeft verklaard over de bron van zijn wetenschap.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [A]
Het Gerecht is van oordeel dat belangrijke elementen uit de verklaringen van [A], voor zover deze tot het bewijs zijn gebezigd, in de kern gedetailleerd en consistent zijn en steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Het Gerecht wijst daarbij in de eerste plaats op de omstandigheid dat [A] in eerste instantie heeft getracht zijn aandeel te beperken, maar dat hij vervolgens consistent heeft verklaard over zijn aandeel bij de brandstichting, waar hij zelf actief bij betrokken was, als ook over de rol van de verdachte als één van de opdrachtgevers van de brandstichting en degene die (mede) daarvoor heeft betaald.
Voorts heeft [A] een gedetailleerde verklaring afgelegd over de andere betrokkenen, te weten [D] en [E] met wie hij deze brandstichting heeft gepleegd. [D] heeft bevestigd dat [A] samen met anderen de brandstichting heeft gepleegd, dat [A] daartoe opdracht had gekregen van de verdachte en [B] en dat [A] daarvoor ook werd betaald.
Tenslotte vinden de door [A] afgelegde verklaringen op essentiële onderdelen steun in de verklaring van [C]. Hieruit volgt dat hetgeen [D] en [E] aan hem hadden medegedeeld, op onderdelen, de verklaringen van [A] en [D] tegenover de politie bevestigen.
Het Gerecht merkt eveneens op dat in het kader van de brandstichting nooit andere namen zijn genoemd dan die van de verdachte en [B] als de opdrachtgevers.
Het uitoefenen van het ondervragingsrecht door de verdediging
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om [D] te horen.
Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
[D] is nadat hij op 31 oktober 2019 door de Venezolaanse autoriteiten in Venezuela is aangehouden en verhoord en nadien vrijgelaten, niettegenstaande de inspanningen van het Openbaar Ministerie om hem nogmaals voor een verhoor te doen verschijnen, niet traceerbaar gebleken en dientengevolge heeft de verdediging [D] niet kunnen ondervragen. Als er geen behoorlijke of effectieve ondervragingsmogelijkheid is geweest aldus dat de verdediging geen behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft gehad tot ondervraging van [D] moet door het Gerecht worden beoordeeld of de veroordeling van de verdachte uitsluitend of in beslissende mate (‘
sole or decisive’) is gebaseerd op de tot het bewijs gebezigde verklaring van [D]. Deze vraag dient naar het oordeel van het Gerecht ontkennend te worden beantwoord. Gezien de hiervoor weergegeven overwegingen, volgt dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op de door [D] afgelegde verklaring steunt, maar in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen die ten grondslag liggen en die betrekking hebben op hetgeen (door en) namens de verdachte is betwist, te weten dat hij één van de opdrachtgevers is geweest van het in brand steken van het belastingkantoor.
Het Gerecht overweegt dat [A] en [D] over bepaalde elementen wisselend hebben verklaard. Daar waar de verklaringen van [A] en [D] over hetgeen een ieder van hen bij de uitvoering van de brandstichting exact heeft gedaan niet precies overeenkomen, gaat het naar het oordeel van het Gerecht om ondergeschikte punten, nu zij over de kern van het verwijt consistent hebben verklaard.
Het Gerecht acht de verklaringen van [A] daar waar het gaat om het noemen van de verdachte als opdrachtgever en over de gang van zaken en de door [D] tegenover de Venezolaanse politie afgelegde verklaring, derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en bezigt deze dan ook tot het bewijs. De verweren worden verworpen.
gemeen gevaar voor goederen
Met de term ‘gemeen gevaar voor goederen’ wordt gedoeld op gevaar voor andere voorwerpen dan het goed dat in brand is gestoken. Het behoeft geen uitleg dat zich in een pand dat bij een overheidsorganisatie in gebruik is een veelheid aan goederen bevind waaronder kantoormeubilair, computers en archiefstukken, en dat door het stichten van brand in een dergelijk gebouw ook voor die goederen in dat gebouw gemeen gevaar te duchten is.
Ten aanzien van feit 2
Het Team Financieel Opsporen van het Korps Politie Curaçao (Divisie Georganiseerde Criminaliteit, Unit Expertise) heeft de vermogenspositie van de verdachte in beeld gebracht door onderzoek te doen bij financiële instellingen naar bankrekeningen op naam van de verdachte en aan hem gelieerde rechtspersonen. Uit het relaas van dat onderzoek [18] blijkt dat de verdachte jarenlang omvangrijke contante geldbedragen op zijn eigen privé rekeningen heeft gestort. Uit datzelfde onderzoek blijkt dat de belastingdienst van Curaçao het inkomen van de verdachte over dezelfde jaren op een zeer bescheiden bedrag heeft vastgesteld. [19]
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat de bedragen die hij contant op eigen rekeningen heeft gestort vergoedingen zijn voor prestaties die zijn geleverd door [naam bedrijf] B.V. - een door hem beheerste besloten vennootschap. Daarmee bevestigde de verdachte de op schrift gestelde verklaring van zijn belastingconsulent [naam belastingconsulent]. [20]
Door gelden die toebehoren aan [naam bedrijf] B.V. te storten op zijn eigen privé rekening, heeft hij omvangrijke geldbedragen onttrokken aan het vermogen van [naam bedrijf] B.V., ten gunste van zijn privé vermogen. Dat hij op deze wijze omvangrijke geldbedragen buiten zicht van de fiscus heeft gehouden, vindt voor een deel (te weten voor de jaren 2017 en 2018) bevestiging in een rapport van de Stichting Belastingaccountantsbureau naar aanleiding van een boekenonderzoek bij [naam bedrijf] B.V. [21]
Uit de voornoemde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte gedurende een lange reeks van jaren een substantieel deel van de omzet van een door hem beheerste rechtspersoon buiten het zicht van de belastingdienst heeft gehouden en in eigen zak heeft gestoken. Grote geldbedragen die als inkomstenbelasting en winstbelasting aan de belastingdienst toekwamen zijn zo in het privévermogen van de verdachte terecht gekomen. Bedrijfsomzet behoort in de boekhouding van het bedrijf te worden verantwoord, zoals inkomsten en onttrekkingen aan een bedrijfsvermogen fiscaal dienen te worden verantwoord – dat is algemeen bekend dus ook de verdachte moet hebben geweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan grootschalige belastingfraude. Dat is een misdrijf. De slotsom is dat de verdachte geldbedragen die van misdrijf afkomstig waren voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en gebruikt; en uit de lange reeks van jaren waarin dit is gebeurd volgt dat de verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van feit 3
Uit de aangifte door een medewerker van Aqualectra en uit de bij die aangifte overgelegde foto’s volgt dat op het adres [adres verdachte] zowel de water- als de stroommeter waren gemanipuleerd op een wijze die alleen maar opzettelijk kan zijn geschied. De verdachte heeft aangegeven dat hij ten tijde in geding woonde op het adres [adres]. Als bewoner moet de verdachte hebben geweten dat de water- en stroomverbruiksregistratie waren gemanipuleerd, hij was immers degene die van die water- en stroomvoorziening gebruik maakte en daarvoor werd aangeslagen. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte zich die nutsvoorzieningen opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Ten aanzien van feit 4
De verdachte heeft een goed dat van diefstal afkomstig was, een trilplaat, voorhanden gehad. Een trilplaat is een bedrijfsmiddel dat doorgaans niet als vuilnis in de mondi wordt aangetroffen, maar bij de andere gereedschappen van een bouwvakker, stratenmaker of wegenbouwer. Als zo een voorwerp in de mondi wordt aangetroffen, dan kan het niet anders zijn dan dat het daar door een dief is gedumpt. Anders gezegd, dan kan het niet anders zijn dan dat een dergelijk voorwerp afkomstig is van diefstal. De verdachte, zelf nota bene eigenaar van een bouwbedrijf, moet dat hebben begrepen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:98 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijke uitlokking van medeplegen van opzettelijk brand stichten, door beloften en het verschaffen van inlichtingen.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:405 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Het onder feit 3 bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:288 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Diefstal.

Het onder feit 4 bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:397 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Opzetheling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte zijn te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft opdracht gegeven tot brandstichting, waardoor de invorderingsvleugel van het gebouw van de Landsontvanger compleet is verwoest. De verdachte heeft een ander daartoe de opdracht gegeven, vermoedelijk vanwege problemen met de Landsontvanger in het kader van de invordering van zeer omvangrijke geldbedragen. De verdachte heeft de uitvoerders een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld en inlichtingen verschaft en wordt daarmee als mede initiator van deze brandstichting beschouwd. Dit wordt hem door het Gerecht zwaar aangerekend. Door te trachten zichzelf door de inzet van derden bij de brand buiten schot te houden, is de verdachte op een geraffineerde en doortrapte wijze te werk gegaan. De grootschalige brand heeft veel overlast en enorme materiële schade veroorzaakt. Een goed functionerende belastingdienst is van vitale betekenis voor een land, en de belastingdienst wordt door de brand tot op de dag van vandaag ernstig belemmerd in haar taakuitoefening. Door dit instituut aan te vallen heeft de verdachte het Land en al zijn inwoners benadeeld, de rechtsorde van Curaçao ernstig geschokt, en gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving teweeg gebracht. De verdachte heeft geen enkel respect getoond voor andermans bezit en voor het functioneren van het Land. Het Gerecht neemt de verdachte dit zeer kwalijk.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Daarmee heeft hij de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van stroom en water. De verdachte heeft zowel de zegel van het deksel van de meterkast als de meterkap van de waterleiding beschadigd. Door het vernielen van de zegel en de bedradingen van de meter met elkaar te verbinden en tussen het telwerk en het mechanisch onderdeel een munt te plaatsen, heeft de verdachte illegaal stroom en water afgetapt. Hierbij heeft hij kennelijk steeds gehandeld vanuit het oogpunt van persoonlijk financieel gewin. Daarnaast kan diefstal van stroom gevaar opleveren voor de brandveiligheid.
Tevens heeft de verdachte een goed voorhanden gehad dat afkomstig is van diefstal. Door aldus te handelen heeft de verdachte geprofiteerd van het misdrijf van een ander. Het Gerecht neemt dit de verdachte kwalijk. Heling bevordert de vermogenscriminaliteit en leidt direct tot schade en overlast voor de gedupeerden en draagt bij aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Ook hiertegen dient streng te worden opgetreden.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Daarbij overweegt het Gerecht dat met de strafoplegging mede is beoogd aan anderen duidelijk te maken dat op het op zich schuldig maken aan brandstichting van een overheidsgebouw, met kennelijk het doel dat Land en daarmee de bevolking van dat Land te treffen, alleen met een hoge onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden gereageerd. Daarnaast weegt in het nadeel van de verdachte mee dat hij blijkens zijn proceshouding tot op heden geen enkel inzicht heeft in het strafwaardige van zijn handelen en ook geen berouw heeft getoond.
Het Gerecht is, na dit alles te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 10 jaren passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte nopen naar het oordeel van het Gerecht niet tot een andere of lagere straf.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Het Gerecht is van oordeel dat de voorwerpen zoals genoemd in de aan dit vonnis als bijlage II gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
Het Gerecht zal daarom niet de verbeurdverklaring gelasten, zoals door de officier van justitie gevorderd, maar gelasten dat de voorwerpen worden teruggegeven aan de beslagene.
Schadevergoeding
De benadeelde partij Landsontvanger/Inspectie der Belastingen heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
NA
f42.714.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij Landsontvanger/Inspectie der Belastingen als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van NA
f50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2019. De verdachte is hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht is voor het overige niet bevoegd om op de vordering te beslissing in deze strafzaak (vgl. artikel 374 Sv). De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, zullen ten laste van de verdachte worden gebracht.
Anders dan gevorderd zal het Gerecht niet de schadevergoedingsmaatregel van artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Die maatregel strekt ertoe dat het openbaar ministerie toegewezen vordering invordert. Het Gerecht acht de benadeelde partij (invorderen is haar
core business) echter beter in staat om dat te doen dan het openbaar ministerie.
Voorlopige hechtenis
De verdachte werd op 16 september 2019 voorlopig gehecht. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd met ingang van 11 december 2020 geschorst.
Het Gerecht is van oordeel dat mede gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, het persoonlijk belang van de verdachte bij zijn vrijheid thans dient te wijken voor het strafvorderlijke belang. Het Gerecht zal daarom ingevolge artikel 113 Sv de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bevelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op het artikel 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
10 (tien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast teruggave aan de beslagene van de op de voet van artikel 119 Sv in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals genoemd in de als bijlage II gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen;
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
Landsontvanger/Inspectie der Belastingengeleden schade toe tot een bedrag van
NAf50.000,00 (zegge: vijftig duizend gulden),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 augustus 2019 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
Landsontvanger/Inspectie der Belastingengemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
bepaalt dat indien en voor zover (een van) de mededader(s) van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J. Snitker, bijgestaan door R.A. Caupain, (zittingsgriffier), en op 26 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisanten in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao d.d. 18 september 2019, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201925266/2019038673, het eindproces-verbaal d.d. 1 december 2019, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2019034674 en de onderzoeksnaam “FOGO” en het proces-verbaal financieel deelonderzoek d.d. 13 juni 2020, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 202003200930.AMB.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 augustus 2019, einddossier, pagina 1-2.
3.Proces-verbaal van forensisch brandonderzoek d.d. 7 november 2019, tweede aanvullend dossier, zaaknummer TFOC.2019.08.-M01, pagina 107-126.
4.Proces-verbaal van eerste verhoor verdachte [A] d.d. 31 augustus 2019, einddossier, pagina 347-355.
5.Proces-verbaal van vierde verhoor verdachte [A] d.d. 6 september 2019, einddossier, proces-verbaalnummer 20190609.1500.343, pagina 373-379.
6.Proces-verbaal van vijfde verhoor verdachte [A] d.d. 7 september 2019, einddossier, proces-verbaalnummer 20190907.1255.343, pagina 380-389.
7.Proces-verbaal van zesde verhoor verdachte [A] d.d. 27 februari 2020, aanvullend dossier, proces-verbaalnummer 20190609.1500.343, pagina 61-63.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [C] d.d. 29 oktober 2019, einddossier, pagina 486-491.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [D] d.d. 31 oktober 2019, aanvullend dossier, pagina 1-59.
10.Proces-verbaal van bevinding.1 d.d. 17 september 2019, einddossier, proces-verbaalnummer Item: 100046359201, pagina 181-182.
11.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 5 maart 2021, zoals die eventueel later - indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld - in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
12.Proces-verbaal van aangifte d.d. 18 september 2019, aanbieding proces-verbaal, pagina 9-33.
13.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 5 maart 2021, zoals die eventueel later - indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld - in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
14.Proces-verbaal van aangifte d.d. 20 juni 2019, aanbieding proces-verbaal, pagina 1-2.
15.Het proces-verbaal van huiszoeking te [adres verdachte] d.d. 17 september 2019, aanbieding proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2019034674, pagina 34-47.
16.Proces-verbaal van tonen en herkennen d.d. 18 september 2019, aanbieding proces-verbaal, documentcode 2019025266, pagina 48-50.
17.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 5 maart 2021, zoals die eventueel later - indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld - in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
18.Schriftelijk bescheid, genaamd Relaas Financieel Deelonderzoek, voor zover van belang als Bijlage Ia opgenomen bij dit vonnis. Zie vooral het overzicht op pagina 26.
19.Schriftelijk bescheid, genaamd Relaas Financieel Deelonderzoek, blz. 6, voor zover van belang als Bijlage Ia opgenomen bij dit vonnis.
20.Schriftelijk bescheid, houdende een reactie van [naam kantoor] gedagtekend 7 oktober 2020 (kenmerk 2020.10.01). Zie vooral de pagina’s 9 en volgende (Oorsprong van de Contante Stortingen).
21.Schriftelijk bescheid, genaamd Rapport bevattende bevindingen van boekenonderzoek bij [naam bedrijf] B.V. van de Stichting Belastingaccountantsbureau, gedagtekend 7 december 2020, voor zover van belang als Bijlage Ic opgenomen (zie vooral onderdeel 4.2.2. op pagina 10).