ECLI:NL:OGEAC:2022:51

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
CUR202100571
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag premies AOV/AWW en motivering van bezwaar

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een aanslag premies AOV/AWW voor het jaar 2016. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was opgelegd op 8 maart 2019, en had op 25 april 2019 bezwaar ingediend. De Inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar op 4 december 2020. De belanghebbende stelde dat de uitspraak op bezwaar niet gemotiveerd was en dat de aanslag onterecht was vastgesteld. Het Gerecht oordeelde dat de beroepstermijn was aangevangen op 2 februari 2021, na ontvangst van de uitspraak op bezwaar, en dat het beroepschrift tijdig was ingediend op 17 februari 2021. Het Gerecht constateerde dat de Inspecteur de bezwaren van de belanghebbende niet had beantwoord, wat in strijd was met de verwachtingen van een behoorlijk handelende overheid. Desondanks kon het ontbreken van een motivering in de uitspraak op bezwaar niet leiden tot vernietiging van de aanslag. Het Gerecht oordeelde dat de aanslag correct was vastgesteld op NAf 25.708, maar kende de belanghebbende een immateriële schadevergoeding toe van NAf 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het bezwaar en beroep. De kosten van het griffierecht werden eveneens vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 5 april 2022
BBZ nr. CUR202100571
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 8 maart 2019 een aanslag premies AOV/AWW voor het jaar 2016 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 25.708 en een te betalen bedrag van NAf 233.
1.2
Belanghebbende heeft op 25 april 2019 tegen bovengenoemde aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van op 4 december 2020 de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 17 februari 2021 tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 17 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2022 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].
1.7
Aan partijen is de gelegenheid gegeven om na de zitting nadere stukken aan het Gerecht te sturen. Beide partijen hebben na afloop van de zitting op 25 februari 2022 stukken aan het Gerecht gestuurd. Deze stukken zijn ook aan de wederpartij verstrekt.
1.8
Het Gerecht heeft vervolgens op 1 maart 2022 het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 16 juni 2018 aangifte inkomstenbelasting en sociale premies over het jaar 2016 gedaan. Het belastbaar inkomen bedraagt volgens de aangifte NAf 24.796.
2.2
De aanslag premies AOV/AWW is opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 25.708.
2.3
Belanghebbende heeft twee loonbelastingkaarten over 2016 overgelegd. De eerste loonbelastingkaart is van werkgever Stichting [OB] en vermeldt onder meer het volgende:
“Loon (..) f. 5.499,41
Verwervingskosten f. 166,67
(..)
Werknemersdeel AOV/AWW f. 261,42
(..)
Grondslag loonbelasting f. 5.071,32
(..)”
2.4
De tweede loonbelastingkaart is van werkgever Stichting [G] en vermeldt onder meer het volgende:
“Loon (..) f. 20.709,00
Verwervingskosten f. 500
(..)
Werknemersdeel AOV/AWW f. 1.150,53
(..)
Grondslag loonbelasting f. 19.058,47
(..)”
2.5
De Inspecteur heeft twee schermprinten overgelegd waarop (afgerond) dezelfde bedragen vermeld zijn.
2.6
De Inspecteur heeft in het verweerschrift de volgende berekening met betrekking tot het premie-inkomen voor 2016 opgenomen:
Aangifte
Aanslag AOVAWW/
uitspraak op bezwaar
Inkomen
26.208
26.208
Verwervingskosten
Nihil
500
Verschil
26.208
25.708
Wn-deel premies AOV/AWW
1.412
1.412
Belastbaar inkomen
24.796
24.296
Premie inkomen
25.708

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag premies AOV/AWW 2016 naar het juiste premie-inkomen is vastgesteld.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat de grondslag van het premie-inkomen de op de loonbelastingkaarten vermelde “Grondslag loonbelasting” bedraagt. Belanghebbende concludeert tot een premie-inkomen van NAf 24.129,79 (NAf 5.071,32 +/+ NAf 19.058,47).
3.3
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
4.2
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.3
De onderhavige uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 4 december 2020. Het beroepschrift is op 17 februari 2021 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.4
Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 4, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden.
4.5
Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij pas op 1 februari 2021 op de hoogte is gekomen van de uitspraak op bezwaar. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft belanghebbende de envelop waarin de uitspraak op bezwaar verzonden is bijgevoegd. Op deze envelop is een datumstempel van 1 februari 2021 geplaatst. Gelet op de poststempel moet aangenomen worden dat de uitspraken op 1 februari 2021 ter post zijn bezorgd. [1] Dit brengt mee dat de beroepstermijn is aangevangen op 2 februari 2021. Het beroepschrift is ingediend op 17 februari 2021, dat is binnen de termijn van twee maanden en dus tijdig.
Aanslag premies AOV/AWW
4.6
In de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (hierna: LAOV) en in de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering (hierna: LAWW) is in respectievelijk artikel 26 (LAOV) en artikel 29 (LAWW) bepaald wat de maatstaf van de premieheffing is. Ingevolge artikel 26, lid 1 LAOV en artikel 29, lid 1 LAWW wordt de premie geheven over het premie-inkomen, zijnde het door de verzekerde in een kalenderjaar genoten inkomen.
4.7
Ingevolge artikel 26, lid 2 LAOV en artikel 29 lid 2 LAWW wordt onder inkomen verstaan: het belastbaar inkomen (AOV) respectievelijk het zuiver inkomen (AWW) in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB), vermeerderd met de krachtens laatstgenoemde landsverordening als persoonlijke last in aftrek toegelaten premies AOV en AWW en verminderd met de ingevolge de LAOV en LAWW uitgekeerde pensioenen en gedane uitkeringen.
4.8
Ingevolge artikel 3, lid 2 LIB is het belastbaar inkomen het in een belastingjaar genoten zuiver inkomen verminderd met de op grond van artikel 15 te verrekenen verliezen. Ingevolge lid 3 is het zuiver inkomen het inkomen verminderd met de persoonlijke lasten en de buitengewone lasten. Op grond van artikel 16, lid 1, letter d LIB komen de premies AOV en AWW als persoonlijke last in mindering op het belastbaar inkomen.
4.9
Diezelfde premies moeten op grond van artikel 26, lid 2 LAOV en artikel 29 lid 2 LAWW bij de berekening van het premie-inkomen weer bijgeteld worden. Per saldo komen aldus de premies AOV en AWW, anders dan bij de berekening van het belastbaar inkomen, bij de berekening van het premie-inkomen niet in aftrek. Dat betekent dat de Inspecteur bij het vaststellen van het premie-inkomen terecht als uitgangspunt het genoten loon vermeld op de loonbelastingkaarten heeft genomen en dat hij het premie-inkomen, zoals uit de uit de opstelling in 2.6 volgt, met juistheid heeft vastgesteld op NAf 25.708.
4.1
Belanghebbende heeft in dat geval gesteld dat de aanslag toch dient te worden verminderd overeenkomstig zijn standpunt omdat in de uitspraak op bezwaar niet is ingegaan op de in het bezwaar vermelde grieven. Het Gerecht overweegt als volgt. In de uitspraak op bezwaar, waarbij de aanslag is gehandhaafd, is alleen vermeld:
“U heeft tijdig bezwaar gemaakt. De door u aangevoerde argumenten geven mij echter geen aanleiding de aanslag te verminderen.”
Het Gerecht stelt vast dat de door belanghebbende in bezwaar aangevoerde argumenten geheel onbesproken zijn gebleven en dat het bezwaar zonder motivering is afgewezen. Het is het Gerecht ambtshalve bekend dat deze wijze van afhandelen van bezwaarschriften (veel) vaker voorkomt. Het Gerecht acht een dergelijke handelwijze niet alleen onjuist, maar die druist naar het oordeel van het Gerecht ook in tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht.
4.11
Het voorgaande laat onverlet dat alleen het ontbreken van een motivering in de uitspraak op bezwaar niet kan leiden tot vernietiging of vermindering van de aanslag. Als, zoals hier, de uitspraak op bezwaar niet is gemotiveerd, dan moet het Gerecht zelf de gronden voor zijn beslissing aanvullen en in de uitspraak opnemen. [2] Dat heeft het Gerecht hiervoor gedaan.
Immateriële schadevergoeding
4.12
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift naar voren gebracht dat zijn beroep mede ziet op “het ruimschots overschrijden van de reactietermijn door de Inspectie”. Belanghebbende vermeldt daarbij over de afwikkeling van het bezwaar dat “de Inspectie bijna twee jaren nodig heeft gehad om tot een niet nader beargumenteerde beschikking te komen”.
4.13
Deze bewoordingen van belanghebbende zijn naar het oordeel van het Gerecht mede op te vatten als een verzoek om het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade wegens het overschrijden van de redelijke behandelingstermijn van zijn bezwaar en beroep (vgl. Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.13.1).
4.14
Het Gerecht overweegt met betrekking tot het verzoek als volgt. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen. [3] Daarbij heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [4]
4.15
Vaststaat dat het bezwaarschrift op 25 april 2019 door de Inspecteur is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 5 april 2022. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal afgerond drie jaar geduurd, hetgeen in beginsel een overschrijding van de redelijke termijn van één jaar meebrengt.
4.16
Naar het oordeel van het Gerecht vormt de grootschalige brand in het enige belastingkantoor van Curaçao eind augustus 2019 [5] een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om de redelijke termijn te verlengen. Deze brand heeft veel overlast en enorme materiële schade veroorzaakt waardoor de belastingdienst tot op de dag van vandaag ernstig is belemmerd in zijn taakuitoefening. De termijn wordt om die reden met vier maanden verlengd. [6]
4.17
Daarnaast vormt de coronacrisis naar het oordeel van het Gerecht een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om een langere redelijke termijn te hanteren. De termijn wordt daarom met drie maanden verlengd. [7]
4.18
Deze verlenging met in totaal zeven maanden brengt mee dat de redelijke termijn in het onderhavige geval met vijf maanden is overschreden. Het bedrag van de immateriële schade dient te worden berekend op eenmaal NAf 500. De Inspecteur zal worden veroordeeld tot een vergoeding van NAf 500.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht is van oordeel dat het niet of niet voldoende motiveren van de uitspraak op bezwaar, ondanks ongegrondverklaring van het beroep, ertoe kan leiden dat recht bestaat op een vergoeding van de in de beroepsfase gemaakte kosten. Bovendien bestaat recht op een kostenvergoeding indien, zoals hier, in verband met het overschrijden van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding wordt toegekend. In dit geval is echter niet gesteld of gebleken dat belanghebbende kosten gemaakt heeft die voor vergoeding in aanmerking komen. Het Gerecht ziet dan ook geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. Wel bestaat recht op vergoeding van het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur tot het vergoeden van immateriële schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van NAf 500; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 5 april 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.vgl. HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138.
2.vgl. HR 4 april 1973, BNB 1973/117 en HR 4 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5668.
3.zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164.
5.vgl. GEA Curaçao (straf) 26 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:51.
6.vgl. GEA Curaçao 31 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:65.
7.vgl. GEA Curaçao 5 januari 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:10.