ECLI:NL:HR:2025:1651

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
24/02558
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over betalingsonmacht bij griffierecht en actualisering richtlijnen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door C.D. Bartelds, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht in een belastingzaak. Belanghebbende had in 2024 cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 mei 2024, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2016 werd behandeld. De Hoge Raad heeft de richtlijnen voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht geactualiseerd, waarbij belanghebbende verplicht is om actuele gegevens en bewijsstukken te overleggen die zijn financiële situatie onderbouwen. De Hoge Raad oordeelde dat het beroep op betalingsonmacht niet gehonoreerd kon worden, omdat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zijn netto-inkomen onder de bijstandsnorm lag. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld en deze niet gegrond verklaard, waardoor de uitspraak van het Hof in stand bleef. De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/02558
Datum7 november 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 mei 2024, nr. BK-ARN 22/1064 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 21/466) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door C.D. Bartelds, heeft in 2024 tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.De heffing van griffierecht in cassatie

a) Het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht

2.1
Belanghebbende heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan met betrekking tot het voor de cassatieprocedure verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft hierin geen aanleiding gezien van heffing van griffierecht af te zien. Vervolgens heeft de gemachtigde van belanghebbende het griffierecht onder protest betaald.
b) Geactualiseerde richtlijnen voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht
2.2.1
In het arrest van 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:354, heeft de Hoge Raad richtlijnen geformuleerd voor de wijze waarop de rechter een beroep op betalingsonmacht ter zake van de betaling van griffierecht moet behandelen en voor de daarbij toe te passen maatstaven. [2] De Hoge Raad ziet aanleiding deze richtlijnen te actualiseren.
2.2.2
Een rechtzoekende die niet in staat is het verschuldigde griffierecht te betalen, dient vóór het einde van de voor de betaling ervan gestelde termijn schriftelijk een beroep te doen op betalingsonmacht. Daarbij dient hij van zowel zichzelf als van een eventuele fiscale partner de persoonsgegevens (volledige voornamen en achternaam, adresgegevens en burgerservicenummer) te verstrekken, alsmede actuele gegevens die een beeld geven van het inkomen en vermogen in de hierna in 2.2.4 bedoelde periode, en bewijsstukken van dat inkomen en vermogen. Indien deze gegevens en bewijsstukken niet bij het beroep op betalingsonmacht zijn gevoegd, stelt de griffier een termijn waarbinnen deze alsnog moeten worden verstrekt, al dan niet aan de hand van een daartoe verstrekt formulier.
2.2.3
Met het oog op de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht kan de griffier een verklaring als bedoeld in artikel 7b van de Wet op de rechtsbijstand opvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Hij kan de rechtzoekende ook verzoeken nadere informatie te verstrekken.
2.2.4
Het beroep op betalingsonmacht wordt gehonoreerd als de vereiste actuele gegevens en bewijsstukken en eventuele nadere informatie binnen de daartoe gestelde termijn zijn ontvangen en op grond daarvan aannemelijk is dat sprake is van betalingsonmacht doordat (i) het netto-inkomen waarover de rechtzoekende maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan (vanaf 1 januari 2021 [3] ) 95 procent [4] van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, ongeacht de gezinssamenstelling van de rechtzoekende, en verder (ii) dat hij niet beschikt over vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden betaald. Hierbij dienen het inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner te worden opgeteld bij het inkomen en vermogen van de rechtzoekende. Het gaat hier om het inkomen en vermogen in de periode tussen het moment dat de griffier de rechtzoekende voor de eerste maal op de verschuldigdheid van het griffierecht heeft gewezen en het einde van de voor de betaling ervan gestelde termijn.
2.2.5
Indien op grond van de beschikbare informatie aannemelijk is dat sprake is van betalingsonmacht zoals hiervoor in 2.2.4 nader omschreven, zal de griffier aan de rechtzoekende meedelen dat vooralsnog van heffing van griffierecht wordt afgezien. Mocht in de loop van de procedure gerede twijfel ontstaan over de juistheid van die beoordeling, dan kan daarvan tot de (eind)uitspraak worden teruggekomen.
2.2.6
Indien op grond van de beschikbare informatie niet aannemelijk is dat sprake is van betalingsonmacht zoals hiervoor in 2.2.4 nader omschreven, zal de griffier aan de rechtzoekende meedelen dat vooralsnog de heffing van griffierecht wordt voortgezet. Een hierop volgende betaling van het griffierecht wordt niet opgevat als een intrekking van het beroep op betalingsonmacht en vormt evenmin reden om dat beroep af te wijzen. Indien in deze gevallen het beroep op betalingsonmacht op een later moment alsnog wordt gehonoreerd, dient het betaalde griffierecht te worden terugbetaald.
c) Beoordeling van het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht
2.3.1
De Hoge Raad heeft in overeenstemming met wat hiervoor in 2.2.6, tweede volzin, is overwogen, tot uitgangspunt genomen dat de omstandigheid dat het griffierecht is betaald, niet in de weg staat aan de beoordeling van het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht.
2.3.2
Op grond van de door belanghebbende overgelegde documenten acht de Hoge Raad niet aannemelijk dat het maandelijkse netto-inkomen van belanghebbende in de hiervoor in 2.2.4 genoemde periode, minder bedraagt dan 95 procent van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm. De Hoge Raad is daarom van oordeel dat het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht niet dient te worden gehonoreerd.

3.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, M.T. Boerlage, A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.A.J. Lafleur, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2025.

Voetnoten

2.Zie ook CRvB 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282, ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3650 en CBb 23 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:104.
3.Door de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is de beslagvrije voet per januari 2021 verhoogd van 90% naar 95% van de toepasselijke bijstandsnorm.
4.Vgl. CRvB 18 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1482, CBb 5 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:150, HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1069, en ABRvS 5 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:443.