2.3Vervolgens is de besluitvorming tot stand gekomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het besluit van 19 augustus 2014 onherroepelijk is omdat daartegen geen bezwaar is gemaakt. Of de dieren terecht zijn meegevoerd en in bewaring zijn genomen staat daarom niet ter discussie. Er zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van het kostenverhaal. Dat de door [naam 2] benaderde personen tijdens zijn detentie hebben verzaakt voor de dieren te zorgen is geen bijzondere omstandigheid. Daar komt bij dat op [naam 2] , als houder/eigenaar van de dieren, de verantwoordelijkheid rust om ook tijdens zijn afwezigheid de dieren goed verzorgd achter te laten. Dat appellante de kosten niet kan betalen omdat [naam 2] in detentie zit in Engeland is evenmin zo’n bijzondere omstandigheid. De kosten zijn terecht in rekening gebracht, met uitzondering van de kosten voor het chippen. Chippen is geen medisch noodzakelijke ingreep, zodat alsnog een bedrag van € 181,19 in mindering is gebracht op het totaalbedrag dat nader wordt vastgesteld op € 5.378,53.
4. Appellante voert aan dat als zij had geweten dat het in bewaring geven van de dieren zo veel zou kosten, zij de dieren via een andere manier aan een nieuw baasje had laten komen. Toen appellante vernam dat [naam 2] lang moest zitten in Engeland en niet voor de dieren kon zorgen, heeft zij eerst het asiel gebeld om te vragen of ze de dieren daarheen kon brengen. Dit bleek niet mogelijk, omdat de dieren op naam van [naam 3] stonden. Vervolgens werd appellante aangeraden de dierenpolitie te bellen. Dat heeft ze gedaan en de dierenpolitie gaf aan te kunnen helpen en de dieren te herplaatsen. Op de vraag of hier kosten aan verbonden waren werd uitdrukkelijk gezegd van niet. Ook op 14 augustus 2014, toen de dieren werden opgehaald, is nogmaals uitdrukkelijk bevestigd dat daar geen kosten aan verbonden waren. Nu blijkt dat er op 19 augustus 2014 een aangetekende brief aan [naam 2] is gestuurd op het adres van [naam 2] . Deze brief is nooit ontvangen. Appellante had alles anders gedaan als ze de juiste informatie had ontvangen. [naam 2] dient niet de gevolgen te dragen van deze miscommunicatie. Appellante heeft ook gezegd dat [naam 2] in detentie zat en dat er geen geld is. Zij heeft juist alles gedaan om het voor de dieren goed te doen en haar zoon na zijn vrijlating een nieuw begin te geven zonder schuld.
5. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
6. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet het College onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de kosten genoemd in het kostenbesluit redelijkerwijs niet ten laste van [naam 2] dienen te komen. Daarbij stelt het College voorop dat in deze procedure alleen het kostenbesluit in geschil is. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit tot toepassing van spoedbestuursdwang van 19 augustus 2014. Ook het bezwaar dat is ingediend tegen het kostenbesluit kan niet worden aangemerkt als zijnde mede gericht tegen het besluit van 19 augustus 2014. Het College komt daarom niet toe aan een bespreking van de gang van zaken rondom de verzending van dat besluit. Aangezien het besluit van 19 augustus 2014 in rechte vaststaat, dient het College als uitgangspunt te nemen dat terecht spoedbestuursdwang is toegepast en geldt dat verweerder in beginsel bevoegd is de gemaakte kosten op [naam 2] te verhalen. Appellante heeft haar stelling dat aan haar is meegedeeld dat aan de opvang van de dieren geen kosten zouden zijn verbonden niet onderbouwd met bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld getuigenverklaringen, zodat het College deze stelling niet aannemelijk acht. Reeds daarom volgt het College appellante niet in haar standpunt dat zij er, gelet op genoemde mededelingen, op heeft mogen vertrouwen dat de kosten niet op [naam 2] verhaald zouden worden en dat de kosten om die reden redelijkerwijs niet voor rekening van [naam 2] dienen te komen. Dat [naam 2] in detentie zit en geen geld heeft, gelden evenmin als bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder af had moeten zien van kostenverhaal. Het betoog slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.