ECLI:NL:CBB:2022:150

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
21/114
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 april 2022 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van appellante, die h.o.d.n. [naam 2] is gevestigd in [plaats]. De zaak betreft een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarbij appellante geen tegemoetkoming ontving op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS). Appellante had bezwaar aangetekend, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. Na een zitting op 16 maart 2020, waar appellante niet aanwezig was, heeft verweerder op 7 april 2021 een herziene beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar ongegrond werd verklaard.

Het College heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig het griffierecht heeft betaald, ondanks meerdere verzoeken en aanmaningen. De wetgeving, specifiek artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt dat als het griffierecht niet tijdig is betaald, het beroep niet-ontvankelijk is. Appellante had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar dit verzoek werd afgewezen omdat zij niet tijdig de benodigde gegevens had overgelegd.

Uiteindelijk heeft het College geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat appellante niet in verzuim was geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de beslissing is openbaar uitgesproken op 5 april 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/114

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellante,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels).

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder appellante meegedeeld dat zij geen tegemoetkoming zal ontvangen op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS).
Bij besluit van 17 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2020. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Op 7 april 2021 heeft verweerder, onder intrekking van het besluit van 17 november 2020, een herziene beslissing op bezwaar genomen. Het bezwaar tegen het primaire besluit is daarbij ongegrond verklaard.
Het College heeft het onderzoek gesloten bij brief van 28 september 2021. Bij brief van 19 oktober 2021 heeft het College het onderzoek heropend. Appellante is opnieuw in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen. Bij brief van 12 januari 2022 zijn partijen gewezen op hun recht om (opnieuw) ter zitting te worden gehoord, maar zij hebben geen van beide binnen de daartoe gestelde termijn van twee weken verklaard dat zij gebruik willen maken van dat recht. Het onderzoek is gesloten bij brief van 21 februari 2022.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht geheven. Het verschuldigde griffierecht moet op de bankrekening van het College zijn bijgeschreven of contant ter griffie zijn gestort binnen vier weken nadat de griffier de indiener heeft meegedeeld welk griffierecht verschuldigd is. Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk is als het griffierecht niet tijdig is betaald. Van niet-ontvankelijkverklaring zal worden afgezien als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Aan appellante is kort na de ontvangst van het beroepschrift per gewone post een nota verzonden ter voldoening van het griffierecht. Appellante heeft bij brief van 18 februari 2021 (bij het College binnen gekomen op 22 februari 2021) gevraagd om vrijstelling van het betalen van griffierecht. Daarbij heeft zij gegevens over haar inkomen en vermogen overgelegd. Bij brief van 30 maart 2021 heeft het College appellante bericht dat haar verzoek om vrijstelling van het betalen griffierecht vanwege betalingsonmacht werd afgewezen. De reden die daarvoor is gegeven is dat zij niet (tijdig) had gereageerd op het verzoek van het College om gegevens over haar inkomen en haar vermogen over te leggen.
3. Bij brief van 19 oktober 2021 heeft het College partijen bericht dat het verzoek om betalingsonmacht ten onrechte is afgewezen met als reden dat zij niet tijdig de juiste gegevens had overgelegd. In diezelfde brief is appellante meegedeeld dat haar verzoek alsnog is beoordeeld. Het verzoek is afgewezen, omdat uit de door appellante overgelegde gegevens was gebleken dat haar inkomsten hoger waren dan 95% van de maximale bijstandsuitkering van een alleenstaande. Omdat de eerdere afwijzing was gebaseerd op een onjuiste reden, zag het College aanleiding om appellante nogmaals in de gelegenheid te stellen om het griffierecht te betalen. De aan appellante toegezonden factuur, gedateerd 21 oktober 2021, is door appellante niet voldaan. Aan appellante is per aangetekende post een aanmaning gestuurd op 19 november 2021. De aanmaning is in ontvangst genomen op 23 november 2021. Ook na de aanmaning heeft appellante het griffierecht niet betaald.
4. Het College stelt vast dat het griffierecht niet op tijd is betaald. Er is geen aanwijzing dat appellante niet in verzuim is geweest. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. J.H. de Wildt en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.
De voorzitter en griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.