4.3.7.Redelijke schatting
4.3.7.1. Zoals in 4.3.1 overwogen dient ondanks de omkering en verzwaring van de bewijslast de Inspecteur het inkomen op redelijke wijze te schatten. De Inspecteur heeft de volgende correcties in aanmerking genomen en deze, naar het oordeel van het Hof, voldoende met feitelijke stellingen onderbouwd zodat deze de redelijkheidstoets kunnen doorstaan. Alleen de correctie onder 4.3.7.38 hierna acht het Hof niet redelijk. Voor de overige correcties dient dus te worden beoordeeld of belanghebbende het verzwaarde tegenbewijs heeft geleverd.
4.3.7.2. Op kosten van [S] zijn bij Bol.com (onder meer) boeken voor belanghebbende in privé gekocht ter waarde van € 2.584 (2008), € 2.125 (2009) en € 3.343 (2010). De Inspecteur heeft verwezen naar de civiele procedure van [S] tegen belanghebbende waarin is gesteld dat de bij Bol.com gekochte boeken en CD’s een privékarakter hadden. Belanghebbende is ook veroordeeld tot terugbetaling aan [S] . Verder stelt de Inspecteur dat [S] geen bibliotheek had en de boeken en films daar ook niet zijn aangetroffen.
4.3.7.3. Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de boeken aanwezig waren in de vergaderlocatie die [S] in [woonplaats] huurde, dat de boeken nimmer op een privélocatie van belanghebbende aanwezig zijn geweest en dat een aantal boeken aan locatiemanagers en derden is gegeven. Volgens belanghebbende zijn alle boeken bij zijn vertrek overgedragen aan [S] .
4.3.7.4. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met wat hij heeft gesteld zonder nadere (controleerbare) onderbouwingen niet overtuigend de onjuistheid van de correctie ‘literatuur bol.com’ heeft aangetoond.
4.3.7.5. Belanghebbende heeft in 2010 voor € 8.485 aan Apple-apparatuur aangeschaft voor rekening van [S] . De Inspecteur stelt dat (i) binnen [S] niet wordt gewerkt met Apple-apparatuur, (ii) de apparatuur is afgeleverd op het woonadres van belanghebbende, (iii) de veelvuldige aankopen van iTunes wijzen op de aanschaf voor privédoeleinden, (iv) gesteld noch gebleken is dat aan belanghebbende al eerder een andere computer ter beschikking was gesteld waardoor het onwaarschijnlijk is dat de Apple-apparatuur is gebruikt voor werkzaamheden in het kader van belanghebbendes functie.
4.3.7.6. Belanghebbende stelt dat binnen [S] wél met Apple-apparatuur wordt gewerkt en dat de Apple-apparatuur door de curator is verkocht. Belanghebbende heeft hiermee niet aangetoond dat de correctie van € 8.485 voor de aanschaf van Apple-apparatuur voor privédoeleinden onjuist is. Belanghebbende heeft deze stellingen onvoldoende onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens. Zo er al sprake is van een verkoop door de curator, wat door de Inspecteur wordt betwist, geldt dat dit niet af doet aan de belastbaarheid van de aanschaf van de Apple-apparatuur in 2010.
4.3.7.7. De Inspecteur heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Rechtbank bij de berekening van het belastbaar inkomen uit werk en woning de correctie van € 8.485 voor de aanschaf van Apple-apparatuur niet heeft meegenomen, hoewel de Rechtbank die correctie terecht achtte. Deze klacht van de Inspecteur slaagt. Aangezien ook het Hof van oordeel is dat de correctie van € 8.485 juist is, zal het Hof dit bedrag alsnog meenemen bij de berekening van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2010.
Pintransacties en kasopnames
4.3.7.8. Met de pinpas van [S] die op naam van belanghebbende stond zijn pintransacties en kasopnamen gedaan naar de volgende bedragen:
2008
2009
2010
Pintransactie bij Edelsmid [DD] te [plaats 5]
€
1.5
Pintransactie bij [FF]
€
1.467
1.096
1.533
Kasopnamen
€
4.5
Totaal
€
7.467
1.096
Aangezien over het doel van deze betalingen niets in de administratie van [S] is verantwoord merkt de Inspecteur deze uitgaven/opnamen aan als gedaan ten behoeve van belanghebbende in privé.
4.3.7.9. Belanghebbende heeft gesteld dat de pintransacties inmiddels door [S] zijn teruggevonden in de administratie en dat ze niet in de civiele procedure voorkomen.
4.3.7.10. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met wat hij heeft gesteld zonder nadere (controleerbare) onderbouwingen niet overtuigend de onjuistheid van de correctie ‘pintransacties en kasopnames’ heeft aangetoond.
4.3.7.11. De Inspecteur stelt dat belanghebbende voordelen heeft genoten van € 5.000 (2008) en € 14.085 (2009). [HH] heeft de hiervoor genoemde bedragen van [S] ontvangen, rechtstreeks dan wel via kwijtschelding, met de omschrijving ‘advieskosten’ en ‘activiteitenkosten intern’ (zie 2.27 en 2.28). [HH] verrichtte activiteiten op het gebied van horeca, waaronder de exploitatie van een tearoom, mede door en voor personen met een beperking. In de administratie van [HH] zijn geen facturen aangetroffen die overboekingen in de onderhavige jaren rechtvaardigen. Aan de betalingen liggen handgeschreven notities dan wel een e-mail ten grondslag waarin belanghebbende de opdracht geeft aan de administratie van [S] om de overboekingen te verzorgen. Bij één van de boekingen heeft belanghebbende zelf de omschrijving lening gegeven, terwijl deze in de grootboekrekening van [S] als kosten zijn opgevoerd in 2009. In de administratie van [S] is geen additionele informatie aangetroffen, waaruit de door [HH] geleverde prestatie blijkt, aldus nog steeds de Inspecteur. De betalingen zijn louter gedaan uit privé motieven van belanghebbende en behoren daarom als resultaat te worden belast.
4.3.7.12. Belanghebbende heeft aangevoerd dat [HH] de beoogde samenwerkingspartner in de regio was, omdat er dan toegang tot de reactiveringsbestanden van de gemeenten uit [GGG] zou komen. Daarnaast bezat de eigenaar van [HH] het pand van de concurrent [FFF] . Er was strategisch overleg over de mogelijke overname en daarmee overname van het gebouw van [FFF] . Uiteindelijk is op advies van een werkgroep zeer tegen de verwachting van belanghebbende, negatief geadviseerd over overname. Vanuit fiscaal gebied, financieel gebied en juridische achtergrond werd door de accountant en de huisadvocaat ook negatief geadviseerd. De overname is toen afgeketst. Er was een lening verstrekt aan [HH] van € 5.000. Omdat [JJ] wenste te verrekenen via overdracht van [HH] en er geen geld was te halen, adviseerde belanghebbendes huisadvocaat een en ander te laten zitten, omdat de kosten hoger zouden zijn dan de opbrengsten.
4.3.7.13. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met wat hij heeft gesteld zonder nadere (controleerbare) onderbouwingen niet overtuigend de onjuistheid van de correctie ‘ [HH] ’ heeft aangetoond. Er is geen enkel stuk waaruit een zakelijk motief is af te leiden voor betaling c.q. kwijtschelding door [S] aan [HH] .
4.3.7.14. De Inspecteur stelt dat belanghebbende een voordeel heeft genoten aangezien in 2008 de door [S] betaalde loopband voor belanghebbende in privé is gekocht. In hoger beroep stelt de Inspecteur dat voordeel op € 1.494, dit is de helft van de aanschafprijs. De loopband is gekocht door belanghebbende en afgeleverd op diens woonadres.
4.3.7.15. Belanghebbende voert daartegen aan dat de loopband ten onrechte op zijn woonadres is afgeleverd, nimmer in zijn bezit is geweest en is gebruikt ten behoeve van paardrijden alsmede door cliënten om hun dagelijkse loopoefeningen te doen. Voorts heeft belanghebbende in hoger beroep gesteld dat de loopband door de curator is aangetroffen op de manege en openbaar is verkocht.
4.3.7.16. De Rechtbank heeft over de loopband het volgende overwogen:
“4.4.4. Loopband
De loopband is in 2008 door belanghebbende gekocht, door [S] betaald en afgeleverd op het woonadres van belanghebbende. De loopband is bij de faillissementsverkoop van [A] aangetroffen in een huis bij de manege maar dat verklaart noch de aflevering op het adres van belanghebbende, noch de betaling door [S] . [S] stond immers juridisch geheel los van de manege. De conclusie van de inspecteur dat de loopband voor belanghebbende privé was aangeschaft, acht de rechtbank redelijk en wordt niet onredelijk door het gegeven dat de loopband later is verplaatst naar de manege. De correctie is juist.”.
Het Hof sluit aan bij deze overwegingen en maakt die tot de zijne. Belanghebbende heeft met wat hij heeft aangevoerd zonder nadere (controleerbare) onderbouwingen niet overtuigend de onjuistheid van de correctie ‘loopband’ aangetoond.
4.3.7.17. De Inspecteur stelt dat het door [S] in 2009 aangeschafte en betaalde horloge van € 5.781,50 voor belanghebbende in privé is gekocht. De Inspecteur heeft verwezen onder meer naar de uitspraak van de civiele kamer van dit Hof, de rechtsoverwegingen 3.13 tot en met 3.15 van het tussenarrest van 11 april 2017 (zie 2.35), waarbij belanghebbende is veroordeeld tot terugbetaling van de kosten van het horloge.
4.3.7.18. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat hij het horloge niet bezit en dat het was bestemd voor een jubilaris (nader stuk van belanghebbende van 3 mei 2019, pagina 18).
4.3.7.19. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de correctie redelijk is en daartoe het volgende overwogen:
“4.4.2. Horloge
De correctie is gebaseerd op het rapport van [W] (…). Daaruit blijkt dat belanghebbende in 2009 een Benson Trade horloge heeft besteld van € 5.781,50 dat door [S] is betaald. De stelling van belanghebbende dat hij dit horloge had gekocht om er paarden voor de manege mee te kunnen betalen, is op geen enkele wijze onderbouwd en acht de rechtbank niet geloofwaardig. De correctie is redelijk.”.
4.3.7.20. Het Hof volgt het oordeel van de Rechtbank. Ook de in hoger beroep betrokken stelling dat het horloge voor een jubilaris was bestemd wordt op geen enkele wijze nader onderbouwd. Met de (wisselende) verklaringen van belanghebbende omtrent het doel van de aankoop van het horloge en bij gebreke van een verifieerbare onderbouwing van die verklaring(en) heeft belanghebbende niet het overtuigende bewijs geleverd van de onjuistheid van de correctie ‘horloge’.
4.3.7.21. De Inspecteur stelt dat belanghebbende een voordeel heeft genoten doordat de door [A] in 2009 gekochte wijnkast ter waarde van € 6.400 voor belanghebbende in privé is gekocht. De Inspecteur heeft gesteld dat de wijnkast immers op het woonadres van belanghebbende stond.
4.3.7.22. Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel het bezit van een wijnkast niet noodzakelijk is voor een goede taakuitoefening van een stichting of een vennootschap die zich met gehandicaptenzorg bezig houdt. Een legitieme zakelijke grond voor de aanschaf ontbreekt. De aanschaf valt dus niet te rijmen met de feitelijke taakuitoefening en doelstelling van, in dit geval, [A] . De omstandigheid dat de wijnkast is aangetroffen in de kantoorruimte in het woonhuis van belanghebbende en [getuige 1] doet er niet aan af dat deze aanschaf enkel ingegeven moet zijn vanuit privé motieven.
4.3.7.23. Belanghebbende heeft met wat hij heeft aangevoerd zonder nadere (controleerbare) onderbouwingen niet overtuigend de onjuistheid van de correctie ‘wijnkast’ aangetoond.
4.3.7.24. De Inspecteur stelt dat het in 2009 aan de [KK] door [S] betaalde bedrag van € 4.000 dient te worden aangemerkt als inkomen voor belanghebbende. Daarbij is gewezen op het [W] rapport (zie 2.27).
4.3.7.25. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat hij lid is van de serviceclub [KK] -International en [woonplaats] - [plaats 10] . Deze serviceclub heeft als motto ‘we serve’. Volgens belanghebbende wordt bij acties nooit de serviceclub zelf gesponsord, maar is de doelstelling het werven van fondsen voor een goed doel. Op deze wijze is via de serviceclub een toegankelijk kippenhok voor de zorgboerderij gesponsord.
4.3.7.26. De Rechtbank heeft geoordeeld dat aannemelijk is dat het aan de [KK] betaalde bedrag inkomen voor belanghebbende privé is en daartoe het volgende overwogen:
“4.4.7. Sponsoring
Het lidmaatschap van een serviceclub als de [KK] is in het algemeen een privéaangelegenheid. Belanghebbende heeft [S] € 4.000 laten overmaken aan de [KK] en daarbij expliciet aangegeven dat tegenover het bedrag van € 4.000 geen reclame voor [S] gemaakt mocht worden. Het is dan heel redelijk om te veronderstellen dat die betaling in feite niet door belanghebbende als directeur van [S] is verordonneerd maar als privépersoon en lid van de [KK] . Daarvan uitgaande is het ook niet onredelijk om het bedrag te beschouwen als inkomen voor belanghebbende privé. De verklaring van belanghebbende dat de [KK] tegenover die € 4.000 een kippenhok zou bouwen voor de zorgboerderij, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Bovendien verklaart dat niet de betaling van die € 4.000 door [S] , die bij een eventueel kippenhok geen belang had.”.
4.3.7.27. Het Hof verenigt zich met deze overwegingen en maakt die tot de zijne. Belanghebbende heeft met wat hij heeft aangevoerd zonder nadere (controleerbare) onderbouwingen niet overtuigend de onjuistheid van de correctie ‘sponsoring [KK] ’ aangetoond.
Verbouwings- en inrichtingskosten [I] 63
4.3.7.28. De Inspecteur stelt dat belanghebbende een voordeel heeft genoten doordat de door [A] betaalde facturen van schilder [UU] en stoffeerder [TT] (zie 2.32) betrekking hebben op [I] 63, de woning die begin 2009 door de dochter in gebruik is genomen. De Inspecteur heeft dit voordeel berekend op een gebruiksvergoeding van 10% per jaar van de totaal gefactureerde kosten ad € 10.792, en dit vervolgens herrekend naar het aantal maanden per jaar dat de dochter gratis in de woning [I] 63 heeft gewoond.
4.3.7.29. Belanghebbende heeft met wat hij heeft aangevoerd zonder nadere (controleerbare) onderbouwingen niet overtuigend de onjuistheid van de correctie ‘verbouwings- en inrichtingskosten [I] 63’ aangetoond.
Interieurkosten [adres 1]
4.3.7.30. De Inspecteur stelt dat belanghebbende een voordeel heeft genoten doordat de door [A] betaalde factuur van [MM] (zie 2.31) betrekking heeft op voorwerpen - waaronder kostbare keukenapparatuur - die uitsluitend zijn aangeschaft voor eigen gebruik door belanghebbende en [getuige 1] . De Inspecteur heeft dit voordeel berekend op een gebruiksvergoeding van 10% per jaar (oftewel € 3.445 per jaar) waarvan de helft aan belanghebbende kan worden toegerekend. Voor 2008 heeft de Inspecteur het bedrag over 10 maanden berekend.
4.3.7.31. Belanghebbende heeft hiertegen aangevoerd dat (i) het pand [adres 1] in 2007 is gekocht, (ii) de kosten van verbouwing en inrichting in 2007 zijn geactiveerd door [H] , [S] en [A] , (iii) in de woning een bedrijfsruimte is die door [H] , [S] en [A] wordt gebruikt en (iv) de kosten van verbouwing en inrichting grotendeels in 2007 zijn gemaakt.
4.3.7.32. Belanghebbende heeft met wat hij heeft aangevoerd zonder nadere (controleerbare) onderbouwingen niet overtuigend de onjuistheid van de correctie ‘interieurkosten’ aangetoond. Voorzover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat een deel van de gefactureerde kosten ziet op het zakelijk gedeelte van de woning, heeft hij dit op geen enkele wijze nader gespecificeerd.
4.3.7.33. De Inspecteur heeft gesteld dat de dochter vanaf begin 2009 gratis de woning [I] 63 kon bewonen en dat het daarmee verband houdende voordeel aan belanghebbende moet worden toegerekend. Dat voordeel heeft de Inspecteur becijferd op
€ 13.986 (2009), € 17.077 (2010), € 15.376 (2011) en € 5.840 (2012). De cijfers zijn afgeleid van de huurwaarde die door een beëdigd taxateur is vastgesteld.
4.3.7.34. De tot de gedingstukken behorende anti-kraakovereenkomst is ondertekend door [getuige 1] (namens [H] ) en de dochter. Van enige overeengekomen tegenprestatie ten behoeve van [H] of [A] blijkt niets. In beroep en hoger beroep heeft de dochter verklaard dat zij tot een tegenprestatie gehouden was, er kort gezegd op neerkomend dat zij allerlei voorkomende werkzaamheden moest verrichten en dat dit mondeling met haar was afgesproken. Volgens de dochter was met die werkzaamheden een tijdsbeslag van ongeveer 2 uur en drie kwartier per dag gemoeid.
4.3.7.35. Het Hof hecht geen geloof aan deze verklaringen over de door de dochter verrichte tegenprestaties. In de eerste plaats valt het niet te rijmen met haar verklaring in juli 2012 bij de FIOD (zie 2.19) en ook op andere onderdelen zijn de in (hoger) beroep afgelegde verklaringen niet consistent met die welke ten overstaan van de FIOD zijn afgelegd (zoals ten aanzien van wie het verzoek kwam om op het terrein te gaan wonen). Daar komt bij dat [Z] , bedrijfsleider van [A] , in de periode van 12 maart 2009 tot en met 15 maart 2011 op [I] 60 heeft gewoond, zodat niet aannemelijk is dat met de dochter afspraken zijn gemaakt over taken op gebied van toezicht en beheer die zij zou moeten verrichten. Met de Inspecteur is het Hof dan ook van mening dan met de aanstelling van een bedrijfsleider is voorzien in toezichthoudende - en beheerstaken. Het Hof sluit niet uit dat de dochter vrijwillig feitelijk bepaalde voorkomende werkzaamheden (in avonduren en weekenden) (mede) heeft verricht, maar acht niet aannemelijk dat dit plaatsvond op grond van een daartoe bestaande verplichting uit hoofde van de anti-kraakovereenkomst of enigerlei andere overeenkomst.
4.3.7.36. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de dochter eerst gratis en vanaf september 2011 tegen een lager bedrag dan de werkelijke huurwaarde, de woning kon bewonen en als zodanig een voordeel genoot. Dit huurvoordeel is uitsluitend aan de dochter toegekomen vanwege de feitelijke sleutelpositie van belanghebbende binnen [H] / [A] . Daarmee is sprake van een door belanghebbende genoten voordeel (vgl. Hof Amsterdam 22 januari 2007, 03/03605, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7858, gevolgd door Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 43 894, ECLI:NL:HR:2009:BK1521, BNB 2010/48). Aangezien de berekening van de Inspecteur niet onredelijk is, is het voordeel terecht tot de in 4.3.7.33 genoemde bedragen aan belanghebbende toegerekend. Belanghebbende heeft met al wat hij heeft aangevoerd niet overtuigend de onjuistheid van de correctie ‘woongenot dochter’ aangetoond. 4.3.7.37. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de kosten die voor de manege zijn gemaakt als inkomen van belanghebbende zijn aan te merken, met uitzondering van een correctie van € 50.000 voor gebruik ten behoeve van gehandicapten. De Inspecteur neemt het standpunt in dat de manege in feite slechts een privé aangelegenheid was van belanghebbende, mede ten behoeve van de dochter.
4.3.7.38. Hoewel aan de correctie een onderbouwing ten grondslag ligt waarvan niet kan worden gezegd dat die willekeurig is, - immers de Inspecteur heeft aangeknoopt bij de totale kosten die zijn toe te rekenen aan de zorgmanege en heeft de aftrek becijferd aan de hand van het aantal cliënten (zie proces verbaal van de zitting van 22 september 2016) - acht het Hof de nagenoeg volledige toerekening aan belanghebbende onredelijk. Belanghebbende heeft door zijn sleutelpositie binnen [H] / [A] ontegenzeggelijk voordeel genoten uit de zorgmanege, en dat voordeel is voornamelijk zijn dochter ten goede gekomen. Dat belanghebbende zich feitelijk als heer en meester van de zorgmanege leek te gedragen betekent nog niet dat alle aan de zorgmanege toerekenbare kosten één op één als door belanghebbende genoten voordeel kunnen worden aangemerkt. Het Hof verwerpt daarom het primaire standpunt van de Inspecteur.
4.3.7.39. Het subsidiaire standpunt van de Inspecteur komt erop neer dat de kosten van het gebruik van 10 paarden aan belanghebbende kan worden toegerekend. Dit acht het Hof een redelijke benadering van het genoten voordeel. Hierbij wijst het Hof op de bevindingen van het [W] rapport (2.18) waar melding wordt gemaakt van acht dressuurpaarden en twee fokpaarden. Dit zijn paarden waarvan kan worden aangenomen dat ze niet geschikt zijn in het kader van dagbesteding voor gehandicapten, terwijl vaststaat dat de dochter dressuurpaarden heeft gereden en daarmee uitkwam op wedstrijden.
4.3.7.40. Op grond van het voorgaande komt het Hof tot de conclusie dat de Inspecteur met zijn subsidiaire standpunt inzake de voordelen uit [A] dat voordeel redelijk heeft geschat. Dit voordeel is voor een groot deel, of mogelijk helemaal, toegekomen aan de dochter maar vanwege de feitelijke sleutelpositie van belanghebbende binnen [A] is sprake van een door belanghebbende genoten voordeel (zie 4.3.7.36). Belanghebbende heeft met al wat hij heeft aangevoerd niet overtuigend de onjuistheid van de correctie ‘ [A] ’ aangetoond. Ook de verwijzing van belanghebbende naar de uitspraak van de Rechtbank Limburg in de strafzaak, waarin belanghebbende is vrijgesproken van oplichting van de RvT van [S] , kan hem niet baten. Uit de uitspraak (r.o. 4.1) volgt namelijk dat die vrijspraak het gevolg is van gebreken in de tenlastelegging.
4.3.7.41. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat indien het Hof van oordeel is dat hij belast kan worden voor de exploitatie van tien paarden, de zaken moeten worden teruggewezen naar de Inspecteur om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Het Hof komt aan die wens niet tegemoet. Als uitgangspunt beslecht de belastingrechter de zaak finaal en terugwijzing naar de bezwaarfase in verband met een kwestie als de onderhavige verdraagt zich daar niet mee.